Een stad krijgt de schrijvers die ze verdient, Enschede heeft Jan Cremer - een redenering die niet opgaat voor de lezers van een stad. Een leesklimaat wordt door andere factoren bepaald, bijvoorbeeld door de aanwezigheid van een universitaire gemeenschap. Enschede mag zich verheugen in zo'n intellectueel bolwerk, maar, de ene universiteit is de andere niet.
De UT ontbeert een letterenfaculteit. In Utrecht bijvoorbeeld, de stad van professor Schram, hebben ze die wel, en dat maakt veel uit. Anders dan Enschede is Utrecht een boekenstad, een stad die literatuur ademt. Om bij Schram te blijven: zijn werkkamer ligt aan een straatje bij de Dom dat uitkomt op de vijfsprong die de dichter Hendrik Marsman heeft vereeuwigd in zijn gedichtencyclus Tempel en kruis. Telkens als de Utrechtse leesbevorderaar naar z'n werk loopt, wandelt hij over Marsmans 'plein dat als een zeester in het zand zijn schachten uitzendt in de mijn der stad.'
Zulke pleintjes kent de Drienerlose campus niet, maar de bundel van Marsman is er weldegelijk te vinden. De student die Tempel en kruis zou willen lezen, kan terecht in de kelder van de Bastille. Marsman geldt als een belangrijk dichter, en dus staan zijn Verzamelde gedichten keurig op de plank van de belletriebibliotheek. Want dat moet gezegd: wat betreft de klassiekers uit de Nederlandse en westerse letterkunde is de collectie 'schone letteren' (belletrie) aardig op peil. Van Homerus tot Nabokov, van Maerlant tot Kellendonk, ze staan er allemaal.
Die eer komt niet toe aan het huidige bestuur van de belletriebibliotheek. De literaire canon - het arsenaal aan belangrijk geachte teksten - is dermate conservatief en waardevast, dat het in eerste instantie niet opvalt dat er de laatste jaren niemand zorgdraagt voor de aanschaf van nieuwe, moderne literatuur. Zoals er ook niemand eens naar de houtzagerij belt voor een stel nieuwe boekenkasten. En dat valt wel op: de collectie Nederlands en vertaald staat er uitermate troosteloos bij. Tussen de kasten staan stapels romans, in kisten liggen schrijvers opgetast die de dupe zijn van hun plaats achterin het alfabet.
Waarom komt de afdeling literatuur, die het hart van elke echte belletriebibliotheek zou moeten vormen, er zo bekaaid af? Léon Tichelaar (24), secretaris van de 'leesboekenbieb', kan een aantal redenen verzinnen. 'De voornaamste is wel dat niemand in ons bestuur zich werkelijk voor literatuur interesseert. Ik zelf lees bijna nooit een boek, maar ben hier voornamelijk voor de strips. De rest houdt van detective, SF of fantasy.'
Die voorkeur vertaalt zich in het aanschafbeleid. Op jaarbasis heeft de Belletrie (zoals de bieb in de campusmond wordt genoemd) vierduizend gulden aan nieuwe boeken te besteden. Dit bedrag wordt verdeeld over vijf genres: strips, fantasy, science fiction, detective, en last and least vertaalde en Nederlandse literatuur, samen één post.
De laatste en de minste, omdat de vier eerstgenoemde collecties (waarvoor de literatuurwetenschap de denigrerende maar veelzeggende term 'triviaalliteratuur' bedacht) tiptop zijn bijgewerkt; de meest recente titels zijn aanwezig, de boeken staan netjes in de kasten. De laatste en de minsteomdat de relatief schamele achthonderd gulden voor literatuur de laatste jaren niet is uitgegeven: de inkoper die bij Broekhuis de planken vertaald en Nederlands afspeurde, stapte op, en in zijn plaats kwam geen ander.
Een kwalijke zaak? Wel en niet, vindt Tichelaar. 'Enerzijds is het natuurlijk belachelijk dat expres vrijgemaakt geld niet wordt gebruikt. Anderzijds zegt het iets over de behoefte van de leners. Ons bestand telt toch zo'n 125 leden, maar niemand klaagt over ons aanbod. Literatuur wordt ook nauwelijks uitgeleend. Techniekstudenten houden blijkbaar niet van serieuze boeken.'
'Wat is serieus?' vraagt de gemiddelde student aan een algemene universiteit zich af, zou hij dit lezen. Een enquête die het Amsterdamse universiteitsblad Ad Valvas ter gelegenheid van de laatste boekenweek hield onder studenten van de Vrije Universiteit (alfa's, gamma's, én bèta's), wees uit dat de literaire roman onder hen veruit het meest geliefde genre was. Literatuur scoorde op die genrevraag maar liefst 49 procent, waar strips op vijf, en science fiction op slechts twee procent bleef steken.
Toch spreekt Tichelaar de waarheid. Bij de gratie van een wel heel ouderwets uitleensysteem is het mogelijk om in één oogopslag de uitleengeschiedenis van een boek te reconstrueren, namelijk op het lijstje met datumstempels dat voor in elk boek geplakt zit: 'Bibliotheek der Technische Hogeschool Twente Enschede - Dit boek moet terugbezorgd worden uiterlijk:'
Zou het dan toch het type universiteit zijn? Of kopen techniekstudenten de literatuur die ze lezen bij de erkende boekhandel? Waar SF en fantasy-lijstjes vol staan met stempels uit '97 en '98, zijn de curricula vitae van Nederlandse en buitenlandse klassiekers in leesbevorderaarstermen schrikbarend mager.
Een steekproef onder een paar onbetwiste meesterwerken: De avonden van Gerard Reve - verplichte, maar lichtverteerbare kost - werd in de jaren tachtig nog aardig uitgeleend, de laatste zeven jaar één keer. Op weg naar het einde van dezelfde schrijver, hilarisch hoogtepunt uit de jaren zestig: drie keer in de jaren tachtig, voor het laatst in 1992.
Buitenlands. Een kraker, Gabriel García Márquez, Honderd jaar eenzaamheid, Nobelprijs, in 1001 talen vertaald, net zo vaak herdrukt - voor het laatst de deur uit in 1994. Nog één, Salinger, The catcher in the rye, cultboek, verslonden door generaties - niet meer afgestempeld sinds 1991.
Poëzie? Een kast vol, neem Marsmans Verzamelde gedichten, tamelijk populair want werd in 25 jaar tien keer uitgeleend. Anders is dat voor J.H. Leopold, waarschijnlijk de meest door neerlandici bestudeerde dichter van deze eeuw. Zijn Verzameld werk staat al sinds eind jaren zestig op de plank. Het cv is maagdelijk wit, 'Leopold, die Cheops schiep' (Marsman) werd nog nimmer uitgeleend.'