Het is alsof je binnenloopt bij een vergadering van de Bende van Jan de Lichte, de Vlaamse struikrover uit de roman van Louis Paul Boon. Ook hij verzamelde zijn mannen (én vrouwen) in achterafzaaltjes van taveernes onder de protectie van een ingewijde waard. Vanavond is het de kroegbaas van Ambiorix die in het complot zit. Een keer per week biedt hij op woensdagavond onderdak aan KSV Hollandia Lovaniensis, de Nederlandse studentenvereniging in Leuven. 'Den Hollanders?' vraagt hij in beminnelijk Vlaams. 'Dan moet ge boven zijn, in het zaaltje.'
Het 'zaaltje', dat uitkijkt op de Oude Markt van Leuven, blijkt een kleine, donkere sociëteit met een eigen toog. Zware gelagtafels staan in U-vorm opgesteld, erachter zit een veertigtal jongens en meisjes. Over hun rechterschouder dragen ze een lint met een blauwe, witte en oranje baan, sinds 1886 de clubkleuren van Hollandia. In het dal van de U zit een viertal dat formeler gekleed gaat dan de rest: de twee mannen steken in driedelige kostuums, de vrouwen in mantelpakjes. Hun lint heeft dezelfde kleuren, maar is drie keer zo breed.
De vier vormen het bestuur van Hollandia, en de praeses, Bob Meijboom, zou zonder mankeren een achterkleinzoon van Jan de Lichte kunnen zijn. Druk gesticulerend en met verheven stem probeert hij boven het gekeuvel van de aanwezigen uit te komen. 'Waarde leden', brult hij schor, 'welkom op deze clubavond.' Met zijn linkerhand pakt hij een glas bier van het 'plateautje' waarmee een jongeman, die over zijn kleren een bejaarde-vrouwenhemd draagt, de tafels langs gaat.
Te oordelen naar het identieke ondergoed zitten zijn collega's op de grond: tussen de tafels zijn in twee rijen de zogenaamde 'schachten' geposteerd, de kandidaatleden van Hollandia, als waren het krijgsgevangenen van de Bende. Veertien meisjes en jongens achter elkaar op hun kont, benen gespreid, rug aan borst. Ze zitten er al vanaf zes uur 's avonds, en aangezien het inmiddels half tien is, zijn we getuige van een ontgroeningsritueel.
Niet zozeer de ontgroenen zelf verrast, als wel de ongehinderde aanwezigheid daarbij van een buitenstaander, nota bene een journalist. Corporale studentenclubs staan normaal gesproken niet te springen om pottenkijkers, zeker niet tijdens het klaarstomen van eerstejaars. De ontvangst is echter ongemeen hartelijk, en misschien komt dat omdat de knipoog van het ritueel zelfs voor een bezoeker duidelijk waarneembaar is.
Bijvoorbeeld op het moment dat aan het licht komt dat een vrouwelijke schacht gezoend heeft met een van de twee 'schachtenmeesters', de met gekruiste linten uitgeruste ontgroeners. Het betreft schachtenmeester Willem-Egbert van Prooyen (what's in the name), die zich tegenover de joelende leden moet verantwoorden voor zijn escapade, en veroordeeld wordt tot het ad fundum legen - 'in de kan, in de kan', scandeert de kroeg - van een glas Belgisch bier.
Later op de avond daalt het gezelschap af naar de taveerne een verdieping lager. Op een verhoogd podiumpje dansen de leden op Borsato en andere Nederpop, plateautjes bier worden af- en aangevoerd. De schachten mogen meedoen. Zonder omahemd maar met houten kont proeven ze aan de voordelen van het lidmaatschap straks.
'Straks' is begin 1999, wanneer voor de schachten de helft van het eerste jaar er al weer opzit. Of hun schachtentijd een goede investering is geweest, moet de komende periode uitwijzen. In Nederland blijven studenten doorgaans vier, vijf jaar lid, bij Hollandia ligt dat anders.
Op een enkele tandheelkundige na bestaat de club geheel uit geneeskundestudenten, die één, twee, soms drie jaar op rij uitgeloot werden voor een plaats aan een Nederlandse universiteit, maar zo graag dokter willen worden dat ze kozen voor het 'Leuvense alternatief': de enige Nederlandstalige universiteit waar je zónder loting medicijnen kan studeren.
Naar Leuven dus, maar met in het achterhoofd een terugkeer naar het land van herkomst zodra de eerste mogelijkheid zich voordoet. Echt ontspannen is studeren in de Belgische stad namelijk niet. In plaats van een paar keer per jaar, wordt de collegestof er aan het eind van het jaar in één loodzware tentamenperiode doorheen gejaagd. Een ramp, volgens de Hollandialeden, die daarom elk jaar bijna allemaal meeloten in Nederland.
De dag van de uitslag is rouwdag op de vereniging, hoe de loting ook uitpakt. Want wordt iemand ingeloot, dan ziet de vereniging een makker in de strijd vertrekken. Redt de loter het niet, dan voltrekt de tragiek zich op individueel niveau: de kans op een doctoraal op Nederlandse bodem neemt met het jaar natuurlijk af.
Als eerstejaars in Leuven mag je dus wel drie keer nadenken voor je een half jaar op je kont in Ambiorix gaat zitten. Eén van de omahemden is dat vergeten te doen. 'Ik ben nu tweedejaars en voor de tweede keer de sigaar', zegt hij op gedempte toon en onder voorwaarde dat hij anoniem blijft. 'Hiervoor zat ik in Leiden en was ik foet bij Minerva. Een zwaar jaar. Geen vruchten van geplukt, want ik werd weer uitgeloot.'
Dit jaar probeert hij het opnieuw. Komt hij er door, dan pakt hij z'n boeltje bijelkaar en gaat weer naar Nederland. Of hij dan wéér lid wordt? 'O nee, geen denken aan. Een derde ontgroening overleef ik niet.'
Tot die tijd maakt hij er in Leuven het beste van, net als de andere Hollandialeden. En ondanks alles lukt dat prima. Eind november organiseert de club een gala, met voorafgaand een diner voor leden, schachten en ouders. Op het feest worden zo'n zevenhonderd gasten verwacht, waaronder veel oud-leden uit Nederland. Zelfs Guus Meeuwis komt, want ook hij heeft ooit met zijn kont op de vloer van Ambiorix gezeten.