Het lage studierendement in het hoger onderwijs is een heet hangijzer. Veel studenten doen te lang over hun studie, en de problemen beginnen vaak al in de propedeuse. Omdat studievertraging geld kost, is het gezeur over temponorm, prestatiebeurs en studeerbaarheid niet van de lucht. Onderwijskundig medewerkster en sociaal psychologe drs. Joke Oosterhuis-Geers benadert het probleem van de andere kant. Volgens haar kunnen de meeste studenten de hoge eisen best aan; ze moeten alleen leren hoe ze beter en sneller kunnen studeren. Ze ontwikkelde daarom een methode waarmee effectief en efficiënt studeergedrag bij propedeuse-studenten kan worden bevorderd.
Goede wil
De slechte propedeuserendementen liggen volgens Oosterhuis-Geers niet aan de studenten zelf. 'Je hoort docenten weleens klagen over dat steeds dommer en ongemotiveerder wordende studentenvolk dat in de collegezaal zit te kletsen over het discobezoek van de avond daarvoor. Maar studenten zijn in het begin vrijwel allemaal van goede wil. Ze willen die propedeuse echt in één jaar gaan doen! En ze kunnen dat in principe ook, want het VWO doet tegenwoordig vrij veel aan studeergedrag en studievaardigheden.'
Dat de praktijk anders uitpakt (in het tweede trimester valt steevast een forse terugval te noteren) wijt Oosterhuis-Geers aan de 'demotiverende invloed' van het traditionele onderwijs op het studeergedrag van studenten. 'Ze komen met de beste bedoelingen binnen maar worden dan geconfronteerd met saaie hoorcolleges. De studie valt tegen, zo'n eerste jaar is niet wat ze gehoopt hadden. Het studeergedrag verslechtert, en veel studenten vervallen in de geijkte methode van feitjes en vraagjes stampen.'
Onbenut
Het bestaande onderwijs laat veel talenten van studenten onbenut, vindt Oosterhuis-Geers. 'Het onderwijs vraagt vooral passief luistergedrag van studenten, er wordt te weinig beroep op hun creativiteit en inventiviteit gedaan. En daar gaan ze zich vervolgens ook naar gedragen. Als we meer actief produktief gedrag van ze zouden vragen, zouden ze dat juist laten zien. Want ze kunnen veel meer dan we eigenlijk denken. Kijk naar wat ze allemaal naast hun studie doen, in verenigingen en elders.'
'Je moet niet vergeten dat er inmiddels een audiovisuele generatie in de collegebanken zit,' zegt Oosterhuis-Geers. 'Ze zijn gewend dingen professioneel voorgeschoteld te krijgen. En nu worden ze ineens geconfronteerd met één man of vrouw die twee uur lang in een zaaltje een monotoon verhaal staat te houden. Dat kon twintig jaar geleden, maar is toch echt niet meer van deze tijd.' Ze wil de docenten echter niet de zwarte piet toeschuiven. 'Zij zijn voor onderwijs-geven veelal niet opgeleid, ze hebben er te weinig tijd voor, én ze krijgen er nauwelijks geld voor. En toch wordt verwachtdat ze studenten steeds weer een leuke one-man-show voorschotelen.'
Baat
Het is de 'vicieuze cirkel' van het onderwijs. 'De docent heeft geen tijd. Hij vertelt dus elke cyclus weer hetzelfde verhaal als vorig jaar (zonder opdrachten, want die moet hij nakijken) en rondt af met een multiple choice tentamen dat automatisch wordt nagekeken. Zo houdt hij tijd over om lekker aan onderzoek te besteden. De studenten vinden het best: ze kunnen onderuitgezakt in de collegezaal het verhaal op zich laten afkomen, en hoeven alleen op het eind van de cyclus even te stampen. Beide partijen hebben dus baat bij de huidige situatie. Het systeem kost ze weinig tijd. Het bezwaar is alleen dat het voor geen van beide partijen erg motiverend is.'
Oosterhuis-Geers pleit dan ook vurig voor vernieuwende onderwijsvormen die de studenten werkelijk 'uitdagen', zoals projectonderwijs. Ze verwijst naar de theorie van het constructivisme die de docent niet langer beschouwt als deskundige informatiegever die jonge, lege hoofden vol kennis giet, maar als een betrokken begeleider die impulsen en feedback verstrekt bij een leer- en verwerkingsproces dat zich allang in die hoofden afspeelt. 'Met andere woorden: van produkt- naar procesgericht onderwijs.' Het huidige HO-beleid staat daar echter haaks op. 'Tempo- en prestatiebeurs zijn ordinaire bezuinigingen die niets met onderwijsverbetering te maken hebben.'
Andere methode
Intussen schreeuwen de lage rendementen om een oplossing. Zo ontstond in 1989 het idee voor het onderzoek van Oosterhuis-Geers. BSK (later volgde ook INF) kampte met bar slechte propedeuse-rendementen (slechts 30 procent van de BSK-studenten haalde de propedeuse in één jaar), en verzocht het Onderwijskundig Centrum om een training studievaardigheden voor eerstejaars studenten. Het OC vreesde echter dat BSK daar weinig mee zou opschieten, zegt Oosterhuis-Geers. 'De in de jaren zeventig opgedane ervaring met klassieke studievaardigheidstrainingen is dat studenten er weinig interesse voor hebben en vaak weer snel afhaken. We gingen dus op zoek naar een andere methode.'
Oosterhuis-Geers bedacht een ontwerp voor studievaardigheidsonderwijs op basis van de nieuwste inzichten. Het ging behalve om het constructivisme ook om theorieën over meta-cognitie (weten hoe je leert) en zelfregulatie (weten hoe je zelf kunt bijsturen). 'Goede studenten zijn meestal goed op de hoogte van hun eigen leerproces, ze kennen hun zwakke plekken en weten hoe ze die kunnen bijsturen. Zwakkke en matige studenten doen meestal maar wat. Ik vroeg me af hoe je ook hen zo'n aanpak zou kunnen leren.'
De ontworpen procedure gaat uit van de 'doegroepen' en begeleiding door docent-mentoren. PROBES sluit zoveel mogelijk aan bij het gewone onderwijs om er geen 'kneusjes-cursus' van te maken. De bedoeling was PROBES geheel in de gewone vakken te integreren, maar dat stuitte op bezwaren. 'Docenten willen meestal niets van hun vakuren afstaan, ze hebben al zo weinig tijd voor hun stof. Daarom kozen we voor een tussenoplossing: onderbrengen in mentoraat, dicht tegen onderwijs aan', aldus Oosterhuis-Geers.
Zes stappen
PROBES kent zes stappen. Allereerst de vroegtijdige 'bewustwording' van studieproblemen. PROBES confronteert studenten daarom al aan het eind van het eerste trimester met de trends in hun studieresultaten en studietempo. Dat gebeurt aan de hand van een studievoortgangsgrafiek van studenten van eerdere studiejaren van dezelfde studierichting. 'Normaal vindt de confrontatie pas na een jaar plaats, als de student van de faculteit het advies krijgt om te stoppen (en dat dan vaak naast zich neerlegt).'
De reactie van studenten op studievertraging is vaak laconiek, zegt Oosterhuis Geers. 'Ze zeggen vaak: ach, dat haal ik wel in. Maar het studieresultaat van dat eerste trimester blijkt wèl voorspellend voor dat na twee jaar. De groep die in de propedeuse 80 procent van de studiepunten haalt doet uiteindelijk vier tot zes jaar over de studie, de groep die in de propedeuse 50 procent haalt blijkt er acht jaar over te doen.'
De volgende stap richt zich op de oorzaken die de studenten zelf voor hun studievertraging noemen. 'Het gaat om externe of interne attributie: zoek je de oorzaken buiten jezelf of juist bij jezelf? In dat laatste geval zijn er meer aanknopingspunten om dingen te veranderen.' Er wordt gediscussieerd over een videoband waarin oudere studenten vertellen over hun studievoortgang. 'De video benadrukt het effect van gewijzigd studeergedrag. Het woord studievaardigheden valt overigens niet één keer.'
Een aan de eigen studie aangepaste Diagnostische Vragenlijst Studiemethoden (DVS) brengt vervolgens sterkten en zwakten in het studeergedrag in kaart. Ook wijst de DVS uit of de betrokken studenten hun studiefalen toeschrijven aan hun studeergedrag of aan 'niet hard genoeg werken' ('ik hoef geen training studievaardigheden, ik moet gewoon harder werken').
Advies
Op basis van de DVS geeft het OC tenslotte elke student persoonlijk advies, meestal met de raad een van de zes modules studievaardigheden van PROBES te volgen. Die modules zijn leerdoelen achterhalen ('docenten doorgronden'), teksten bestuderen, vraagstukken aanpakken, tentamen doen, planning/tijdbeheer en zelfregulatie. 'Het gaat dus niet om één training studievaardigheden maar om zeer gerichte modules die alleen dàt trainen waar studenten zwak in zijn. We vragen niet meer tijd van ze dan strikt nodig.'
Oosterhuis-Geers onderzocht via FASIT (Facultair Studievoortgang Informatiesysteem Twente) of en hoe PROBES bij eerstejaars BSK en INF studietempo, effectiviteit en efficiency van het studeren verbetert. Ze bekeek ook welke stappen van PROBES tot een gedragsverandering leidden en welke bijdragen de diverse stappen hadden aan de ingebouwde 'zeeffunctie' die ervoor zorgt dat alleen die studenten deelnemen die het ook echt nodig hebben.
Bemoedigend
De uitkomsten waren volgens Oosterhuis-Geers bemoedigend. Zwak tot matig tempo studerende studenten blijken hun studeergedrag aan te pakken en beter te gaan presteren. 'Ze pikken er echt wat van op. Dat merk je al in het volgende trimester. Niet spectaculair, maar de gebruikelijke terugval blijft uit. PROBES voorkomt vooral dat ze gedemotiveerd raken.'
Hoewel veel studenten volgens Oosterhuis-Geers dus sneller gaan studeren en hogere cijfers halen, gaan ze niet efficiënter studeren. 'Ik noem dat de constante ijverlijn: ze blijven op harder werken mikken, een ingesleten strategie die ondanks alle goede voornemens uiteindelijk niet werkt: het is geen kwestie van meer uren, maar van een andere aanpak.'
De effecten van PROBES op studiesnelheid en -effectiviteit verschillen per studierichting. PROBES werkt beter bij BSK dan bij INF: 'Bij BSK leidde PROBES tot duidelijke gedragsverandering in positieve richting. Dat was bij INF minder expliciet, al lag dat niet zozeer aan PROBES. Ik constateerde bijvoorbeeld dat INF-studenten colleges en praktica minder goed voorbereiden, omdat de docenten de zaken veelal precies voordoen.'
De videoband beviel in de praktijk goed. 'Die video behandelt twee vragen. Leg je de oorzaak van de vertraging bij de docent of bij jezelf? En hoe los je het op: ga je harder werken of pak je je studeergedrag aan? Na het zien van de video neemt de externe attributie duidelijk af. Studenten schrijven hun vertraging niet langer meer toe aan externe, onveranderbare factoren maar aan zichzelf. Helaas concluderen teveel studenten na het zien van de videotape nog dat ze harder moeten werken', aldus Oosterhuis-Geers.
Opmerkelijk is dat het aantal inschrijvingen voor de studievaardigheidsmodules ondanks alles uiteindelijk flink tegenviel. 'Dat was wel jammer. Zwakke en matige studenten hadden bij de modules veel baat kunnen hebben, zeker omdat al gebleken was dat ze op zich wel degelijk in staat zijn iets aan hun studeergedrag te verbeteren', zegt Oosterhuis-Geers.
Groepsdruk
De oorzaak zoekt ze bij de 'groepsdynamica' in de doegroepen. 'Of zwakke en matige studenten de modules doen hangt sterk af van het groepsproces. Groepsdruk speelt voor eerstejaars studenten nog een grote rol, ze laten zich sterk beïnvloeden door hun mentorgroepje en met name de popi's daarbinnen. Ze willen in de groep niet het stigma van kneusje krijgen. Ze komen dus met z'n allen of niet. Bij de opzet van de PROBES heb ik daarmee te weinig rekening gehouden. Daarom werkt de zeeffunctie niet. We moeten de studenten dus nog meer aanspreken op eigen verantwoordelijkheid.'
PROBES is inmiddels bij BSK in revisie, vertelt Oosterhuis-Geers. De module planning is naar september gehaald, de andere modules zijn omgewerkt tot een handzaam boekje, dat binnenkort is aangepast aan studiemateriaal van de faculteit. Videoband en vragenlijst worden bijgesteld. Ook bij INF/BIT is planning naar voren gehaald. Bij CT gebruiken inmiddels sommige mentoren video en vragenlijst. En TO heeft een plan om studievaardigheden in vakken te integreren. 'Dat staat echter uit financiële gronden op een laag pitje.'
Alibi
Zadelt Oosterhuis-Geers met het PROBES-concept de arme student niet teveel met de problemen van het universitair onderwijs op? 'Er is inderdaad wel eens gezegd dat het gezeur over studievaardigheden alleen maar een excuus is om het slechte onderwijs te maskeren. Daar zit wat in. Studievaardigheidstrainingen kunnen in die zin een alibi-functie vervullen.'
Oosterhuis-Geers vindt niet dat verbeterd studeergedrag van studenten de fouten van het onderwijssysteem en van slechte docenten mag camoufleren. Soms zijn geen studievaardigheidstrainingen nodig, maar maatregelen op het gebied van het curriculum of extra bijscholing van docenten. 'Goed onderwijs is een samenspel dat van alle kanten moet komen: studenten, docenten, faculteit, universiteit en politiek', aldus Oosterhuis-Geers.