'De beste financieringsvorm voor onderzoek bestaat niet', schreef het Centraal Planbureau vrijdag. De wetenschap wordt niet beter als wetenschappers met elkaar moeten wedijveren om het geld, maar ook niet slechter.
Nou ja, misschien een beetje slechter. Als hij door zijn oogharen kijkt, zegt CPB-onderzoeker Roel van Elk, ziet hij de productiviteit van wetenschappers eerder dalen dan stijgen in landen die veel onderzoeksgeld in competities verdelen.
In de Verenigde Staten moeten wetenschappers om elke dollar strijden, en toch schrijven ze daar minder artikelen dan in Nederland en hun werk heeft bovendien minder impact. In Zwitserland mogen universiteiten en onderzoeksinstituten het leeuwendeel van het geld naar eigen inzicht besteden en daar presteren onderzoekers juist beter dan hier.
Maar een hard verband is er niet, benadrukt Van Elk. In Nederland wordt ongeveer de helft van het geld in competities verdeeld, waarbij wetenschappers een aanvraag indienen en de besten worden uitgekozen. 'Er lijkt geen reden om daar grote veranderingen in aan te brengen', zegt hij.
Risico's nemen
De vorm van financiering moet vooral passen bij het soort wetenschap dat een land bedrijft, schrijven Van Elk en zijn collega’s in hun notitie. Fundamentele wetenschap is gebaat bij langdurige financiering zonder wedstrijdelement, want dan kunnen onderzoekers risico’s nemen. Maar wil de overheid bepaalde onderwerpen aanjagen of meer innovatie stimuleren, dan is een competitie wel een goed middel.
Het politieke en sociale doel kan dus vereisen dat de financiering van de wetenschap op de schop gaat, maar de wetenschap zelf lijkt van competitie niet beter te worden. Daar hebben de CPB-onderzoekers een paar verklaringen voor. Het zou bijvoorbeeld kunnen dat wetenschappers geen zin hebben in competitie en gedemotiveerd raken, waardoor het voordeel van deze prikkel teniet wordt gedaan.
Prikkels
Maar het zou ook kunnen dat universiteiten zelf bij het verdelen van hun budget allerlei prikkels inbouwen die veel lijken op de prikkels van beurzenverstekkers. Als universiteiten zelf het geld verdelen onder hun beste medewerkers – je wordt immers niet zomaar hoogleraar – dan verschilt rechtstreekse financiering niet bijster veel van financiering in competities.
En ten derde zit de grootste prikkel misschien in wetenschappers zelf. Ze willen wellicht een grote reputatie verwerven en als ze daarin slagen, maken ze ook meer kans bij het verwerven van onderzoeksgeld.
Hoe dan ook heeft het geen zin om te stellen dat minstens veertig procent van het publieke onderzoeksgeld via competitie verdeeld zou moeten worden, zoals een expertgroep van de Europese Commissie onlangs deed. Zo’n norm kan volgens het CPB 'niet empirisch worden onderbouwd'.