Honderden miljoenen krijgt het hoger onderwijs erbij dankzij het afschaffen van de basisbeurs. De Landelijke Studentenvakbond (LSVb) en het Interstedelijk Studenten Overleg (ISO) kwamen vorige week met een voorstel: studenten, medewerkers en bestuurders moeten samen afspreken waar dat geld naartoe gaat, waarna de inspectie kijkt of het allemaal ook echt gebeurt. Elke ‘rooie rotcent’ moet namelijk naar onderwijs, vinden de studenten.
Maar is de inspectie wel de aangewezen partij om daar op toe te zien? Nee, zegt woordvoerder Hans van der Vlies van de Onderwijsinspectie. ‘Wat de studentenbonden voorstellen, past niet in onze wettelijke taak van stelseltoezicht.’
Gouden kranen
Volgens de wet controleert de inspectie weliswaar ‘de rechtmatigheid van de besteding’, maar daar valt de verdeling van geld niet onder, zegt Van der Vlies. ‘Bij onrechtmatige besteding kun je denken aan gouden kranen, dure auto’s en andere uitgaven waarvoor het geld duidelijk niet is bedoeld. Maar wij kijken niet naar de verdeling tussen onderwijs en onderzoek.’
Dat bevestigt Peter Kwikkers, onderwijsdeskundige en kenner van de wet op het hoger onderwijs. Volgens hem heeft de minister met de beloofde investeringen iets toegezegd dat ze überhaupt niet kan waarmaken. ‘Waar staat dat het basisbeursgeld naar onderwijskwaliteit moet? Ze zegt dat wel, maar het geld is helemaal niet van de politiek. Het is van de instellingen.’
Inspraak
Medezeggenschapsraden hebben inspraak in de begroting van hun hogeschool of universiteit, maar volgens het ISO en de LSVb raken studenten en docenten soms de draad kwijt als ze zich door een ingewikkelde begroting worstelen. Dus kan er maar beter een expert meekijken.
Een goed idee, vindt de SP, maar ook die partij denkt niet dat die expert van de inspectie zou moeten komen. ‘De zorgen van het ISO en de LSVb zijn heel terecht, maar je moet de inspectie niet overbelasten’, zegt Kamerlid Frank Futselaar. Hij legt de bal bij de minister.
‘Ik ben er niet voor dat elke euro in Den Haag wordt doorgelicht, maar instellingen moeten wel een verantwoordingsplicht krijgen. Ze moeten hun begrotingen niet vaag houden, zoals vaak gebeurt’, aldus Futselaar. Hij pleit voor een toezichthouder die boven de partijen staat: ‘De minister dus.’
‘Je moet heel erg uitkijken voor het creëren van een extra bureaucratische laag’
VVD’er Pieter Duisenberg benadrukt dat extra investeringen ‘niet als hagelslag tussen de kieren’ mogen verdwijnen. ‘Als politiek moeten we in de kwaliteitsafspraken, die eind dit jaar rond moeten zijn, vastleggen dat de investeringen ook daadwerkelijk effectief zijn. Controle daarop is zowel een taak van de instellingen als van de overheid.’
Maar een rol voor de inspectie ziet ook Duisenberg daarin niet weggelegd. ‘Ik denk eerder aan externe stakeholders, zoals de regio, het beroepenveld en raden van toezicht.’
Bureaucratie
Een hoop – weinig concrete – voorstellen dus, maar wat vinden de universiteiten er zelf eigenlijk van? ‘Je moet heel erg uitkijken voor het creëren van een extra bureaucratische laag’, zegt woordvoerder Bart Pierik van universiteitenvereniging VSNU. ‘We zijn niet per definitie tegen een externe toezichthouder, maar het is niet aan ons om te bepalen of de Onderwijsinspectie daar nou de juiste partij voor is.’ Anders dan ISO en LSVb heeft Pierik er wel vertrouwen in dat medezeggenschapsraden de financiën van hun onderwijsinstelling kunnen begrijpen.
Overigens neemt de VSNU, net als de studentenbonden, afstand van het voorstel om de middelen van het studievoorschot ‘breder in te zetten dan voor onderwijskwaliteit alleen’, zoals onlangs werd geopperd door een evaluatiecommissie.
Het lijkt er kortom op dat de Onderwijsinspectie niet de toezichtrol gaat krijgen die de studentenbonden graag zouden zien. ‘Het is niet raar dat de partijen, met elk hun eigen ideeën hierover, het niet eens zijn met ons voorstel. Maar we hebben niet voor niks voor de inspectie gekozen’, reageert LSVb-voorzitter Jarmo Berkhout.
Volgens hem is het belangrijk dat er geen extra bureaucratie ontstaat. ‘Wat wij niet willen, is dat er een hele wirwar van toezichthouders of commissies ontstaat die allemaal langs elkaar heen werken. De Onderwijsinspectie is onderdeel van het ministerie, dus dat vinden wij nog steeds de beste optie.’