Het was de belofte van de vier partijen (VVD, PvdA, D66 en GroenLinks) die het nieuwe leenstelsel bedachten: studenten verliezen misschien wel hun basisbeurs, maar ze krijgen er beter onderwijs voor terug.
Per september 2015 is de basisbeurs inderdaad afgeschaft. Maar het kabinet kon de opbrengst niet meteen inzetten. Het geld zou pas een paar jaar later komen, als studenten hun studielening gingen terugbetalen.
Voorbeeld
Even een voorbeeld om het principe te begrijpen: vroeger kreeg je in een jaar bijvoorbeeld drieduizend euro en leende je tweeduizend euro (vijfduizend in totaal). Als je dan een diploma behaalde, werd die drieduizend euro kwijtgescholden (basisbeurs) en betaalde je alleen die tweeduizend euro terug (lening). Tegenwoordig leen je alles (vijfduizend euro) en betaal je dus ook alles terug. Maar wel pas na een paar jaar, als je bent gestopt met studeren.
Dat gaf een ethisch probleem. Het was een beetje zielig voor de eerste lichtingen studenten zonder basisbeurs. Die bouwden een hogere studieschuld op, terwijl er nog geen geld was om hun onderwijs beter te maken.
Niet getreurd, daar wisten de vier partijen wel iets op. Hogescholen en universiteiten moesten gewoon even hun spaarpot openen en alvast wat extra geld uitgeven: ze zouden dat geld toch later weer terugkrijgen?
Dus hebben de universiteiten en hogescholen naar eigen zeggen tweehonderd miljoen euro per jaar aan ‘voorinvesteringen’ gedaan: extra docenten, nieuwe apparatuur, betere ict, enzovoorts.
Eigen zak
Dat deden de instellingen drie jaar lang. Nu hoeven ze dat niet meer te doen: dankzij de eerste opbrengsten van het leenstelsel betaalt OCW nu 206 miljoen euro extra.
Maar in de praktijk verandert er dus niets. De student merkt er in principe even veel (of weinig) van als in de afgelopen drie jaar. Sterker nog, misschien hebben de onderwijsinstellingen wel een gat in hun reserves geslagen dat ze beetje bij beetje moeten dichten met het extra geld dat ze krijgen.
Dan gaat die 206 miljoen euro dan niet alleen rechtstreeks naar de kwaliteit van het onderwijs, maar ook naar de spaarrekening van universiteiten en hogescholen, waarmee ze eventuele zware tijden kunnen doorstaan (als ze bijvoorbeeld opeens minder studenten trekken).
Extra?
Dit principe staat overigens helemaal los van eventuele bezuinigingen of investeringen die het hoger onderwijs te wachten staan. Uit de Onderwijsbegroting blijkt dat het ministerie volgend jaar een tekort heeft van 244 miljoen, dat in 2019 zelfs oploopt naar 415 miljoen. Het is aan het volgende kabinet om dat gat te dichten.
Verder valt lastig te controleren of het hoger onderwijs de afgelopen jaren inderdaad tweehonderd miljoen heeft uitgegeven – medezeggenschappers twijfelen daar weleens aan.