De rechtbank acht het bewezen dat de 24-jarige B. een aspirant-lid van studentencorps Vindicat tijdens de ontgroening opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht door zijn voet op diens hoofd te zetten ‘en vervolgens druk uit te oefenen, als gevolg waarvan deze een schedelbasisfractuur en licht traumatisch hersenletsel heeft opgelopen’.
Het verweer van B.’s advocaat dat een zekere mate van geweld tijdens een ontgroening geaccepteerd is, verwerpen de rechters: ‘Naar het oordeel van de rechtbank wordt met dat laatste door de verdediging miskend dat geweld in geen enkele setting door de maatschappij wordt geaccepteerd, zoals ook wel mag blijken uit de commotie die deze zaak teweeg heeft gebracht.’
Machtspositie
Verder stelt de rechtbank dat B. zich als voorzitter van de Vindicat-commissie voor overdracht van corporale kennis ‘te veel heeft laten leiden door een persoonlijk akkefietje tussen hem en het latere slachtoffer. De rechtbank rekent hem aan dat hij binnen het ontgroeningsritueel misbruik heeft gemaakt van de machtspositie die hij ten opzichte van het slachtoffer innam.’
De uitspraak valt iets zwaarder uit dan de eis van de officier van justitie, die niet om 240 maar om 180 uren taakstraf had gevraagd. De voorwaardelijke celstraf is daarentegen lager dan geëist: geen negentig maar dertig dagen. De onvoorwaardelijke celstraf van één dag is conform de eis.