Het zoemt al enige tijd rond in hogeronderwijsland: de commissies van de NVAO die de kwaliteitsplannen beoordelen waarmee hogescholen en universiteiten hun onderwijs willen verbeteren, hebben in flink wat gevallen negatief geadviseerd.
Van de Hogeschool Utrecht en de Hogeschool Rotterdam is dat al zeker, maar ook de TU Delft, de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen, de Hotelschool Den Haag en Iselinge Hogeschool worden genoemd. De Universiteit Utrecht ontsprong de dans: haar kwaliteitsplan kreeg twee weken geleden maar net een positieve beoordeling.
Meer dan verwacht
Onderwijskeurmeester Anne Flierman van de NVAO noemt geen namen, maar bevestigt dat de beoordelingscommissies bij 10 van de 23 bezochte instellingen negatief geadviseerd hebben. ‘Dat zijn er meer dan we verwacht hadden, daar wil ik eerlijk in zijn.’
Als het NVAO-bestuur de adviezen van de commissies overneemt en de minister doet dat ook, dan hebben deze instellingen een jaar de tijd om hun plan te verbeteren voordat dit opnieuw wordt beoordeeld. ‘Dat wil niet zeggen dat zo’n plan waardeloos is en meteen de prullenmand in kan. Soms zal de aanpassing weinig tijd en inspanning vergen en in andere gevallen wat meer.’
Wat blijkt het grootste knelpunt?
'Tevoren waren veel besturen bang dat het overleg met de medezeggenschap moeilijk zou worden, maar dat is eigenlijk heel goed gegaan. Ook de raden van toezicht zijn in veel gevallen prima bij de planvorming betrokken.’
‘Lastig bleek de eis dat de kwaliteitsafspraken concrete voornemens en maatregelen moesten bevatten. Die eis stond in het sectorakkoord dat de minister in april 2018 sloot met de universiteiten, hogescholen en de studentenorganisaties. Een instelling die zegt: we gaan de studiefaciliteiten verbeteren, die heeft een probleem, want dat is te weinig concreet. Je moet dan wel aangeven wat je precies gaat doen om die studiefaciliteiten te verbeteren.’
Details
‘We zien daarnaast ook dat de plannen onvoldoende meerjarig zijn uitgewerkt. Er moest een plan voor de hele periode 2019-2024 komen. De kanttekening daarbij was dat je de plannen voor 2023 of 2024 niet tot in het kleinste detail hoefde uit te werken. Bovendien is er later in de tijd ook nog ruimte om plannen bij te stellen als je ziet dat ze niet werken. Op voorwaarde natuurlijk dat je dat in goed overleg met de medezeggenschap doet.’
‘Maar anderzijds kun je ook niet zeggen: ik stop dat leenstelselgeld in een grote pot en ik zie het later wel. Je moet het geld al wel een duidelijke bestemming geven en zeker voor de jaren 2019, 2020 en 2021 moeten de plannen concreet zijn. Hogescholen blijken meer moeite te hebben om zo’n meerjarenplan aan te laten sluiten op de jaarlijkse begroting.’
Leverde het ‘decentraliseren’ van de afspraken nog strafpunten op?
‘Op verzoek van de instellingen stond in het sectorakkoord dat een college van bestuur een deel van het leenstelselgeld mag doorgeven aan faculteiten of instituten, en hun mag vragen om zelf met plannen te komen. Voorwaarde is wel dat de medezeggenschap van die faculteit wordt ingeschakeld en dat onze commissie dat plan ook op het niveau van de faculteit beoordeelt. Er zijn instellingen die het doorgeven aan de faculteit en zeggen: die moeten maar zien wat ze ermee doen. Dat is dus niet genoeg.’
Critici vinden de beoordelingen nogal hard.
‘Bij de besprekingen over het sectorakkoord hebben de studentenorganisaties geëist dat het geld van de basisbeurs dat ze hebben ingeleverd écht besteed moet worden aan beter onderwijs. Vandaar dat de beoordeling een beetje op een audit met vinkjes lijkt. Maar ja, als een plan nog niet voldoende is, dan kunnen we niet zeggen dat we erop vertrouwen dat het wel in orde komt. Het is dus goed of niet goed.’
Tegenlezen
Hoe zorgen jullie dat de ene commissie niet strenger oordeelt dan de andere?
‘De NVAO-coördinatoren die de commissies begeleiden, bespreken met elkaar wat ze tegenkomen en proberen daar zoveel mogelijk op dezelfde manier mee om te gaan. Verder overleggen we geregeld met de voorzitters en wisselen die ook onderling ervaringen uit. Adviezen die binnenkomen worden ‘tegengelezen’ door onze medewerkers: was ik tot dezelfde conclusie gekomen? Is het rapport navolgbaar? En ten slotte geeft het NVAO-bestuur zijn oordeel: adviseert deze commissie veel negatiever dan de andere en is de onvoldoende voor de instelling onterecht? Of denken we andersom dat een instelling door de commissie te vriendelijk bejegend is?’
Hoe vaak is er afgeweken van het commissieadvies?
‘Tot nu toe twee keer. Maar meer zeg ik daar niet over.’
Moesten de kwaliteitsafspraken te snel worden gemaakt?
‘Nee, dat geloof ik niet. Een half tot driekwart jaar nadat de sectorakkoorden en de beoordelingsprotocollen bekend waren, zijn de beoordelingen gestart. Iedereen heeft voldoende tijd gehad. Van de snelle starters is de Universiteit Maastricht positief beoordeeld door de minister, en de Hogeschool Utrecht negatief.
‘We moeten nog 31 kwaliteitsplannen beoordelen en gelet op de negatieve adviezen tot nu toe hebben we besloten de voorlichting te intensiveren. We sturen de instellingen vandaag een brief waarin we, net als nu, uiteenzetten wat de grootste knelpunten zijn.’
Niet fair
Is dat wel eerlijk voor de instellingen die al eerder aan de beurt waren?
‘Wie nu nog aan zijn plannen werkt kan daar zijn voordeel mee doen. Er wordt sowieso heel wat afgemaild en geappt tussen bestuurders en medewerkers van hogescholen en universiteiten die ervaringen uitwisselen. Maar dat neemt niet weg dat ze goede plannen moeten maken. Die worden door ons langs dezelfde lat gelegd als de plannen die we tot nu toe gezien hebben. We gaan de spelregels niet achteraf veranderen, dat zou niet fair zijn.’
Verwacht u hierdoor minder afwijzingen?
‘Dat hoop ik. We voeren een proces uit dat de koepels en de studenten met de minister hebben afgesproken. Uiteindelijk zijn we er allemaal bij gebaat dat de plannen goed zijn en dat de gelden van het leenstelsel op een goede manier worden besteed om de kwaliteit van het onderwijs te verbeteren. Daar gaat het allemaal om.’