Neem het jaar 2018. Had Nederland toen een totale studieschuld van 11,2 miljard euro, zoals DUO vorig jaar beweerde? Of gaat het toch om 17,5 miljard, volgens de nieuwste cijfers die het Centraal Bureau van de Statistiek (CBS) deze week publiceerde?
Het is maar net hoe je telt. Zo keek DUO, anders dan in 2017, alleen naar de schulden van oud-studenten die hun lening nog moeten terugbetalen. Ook de twee lichtingen van recent afgestudeerden nam DUO niet mee. Het CBS telt de leningen van huidige studenten wél mee, maar dan zonder de bedragen die nog kwijtgescholden kunnen worden, zoals de basisbeurs en de ov-kaart. De feitelijke schuld zal dus nog hoger uitvallen.
In het krijt
Op basis van die cijfers is hoe dan ook duidelijk dat de totale studieschuld sinds de afschaffing van de basisbeurs flink is opgelopen. In 2015 stonden (oud-)studenten volgens het CBS nog voor 12,7 miljard euro bij de overheid in het krijt, terwijl dat in 2018 is gestegen naar 17,5 miljard euro. Een toename van bijna 5 miljard euro. Die heeft echter ook te maken met de groei van het totale aantal studenten, van wie een deel een studieschuld opbouwt.
Het CBS keek ook naar de gemiddelde studieschuld per leeftijdsgroep. De schuldenberg van jonge (oud-)studenten steeg het sterkst. Logisch, want daar zitten de eerste lichtingen studenten tussen die sinds 2015 geen basisbeurs meer ontvangen. In de categorie tot 20 jaar verdubbelde de gemiddelde schuld ruim: van 2.400 in 2015 naar 5.300 in 2018. Bij de 20 tot 25-jarigen liep deze op van 7600 euro naar 10.600 euro.
Bij de invoering van het leenstelsel werd ervan uitgegaan dat de gemiddelde afstudeerschuld zou oplopen naar 21 duizend euro, maar dat valt uit deze cijfers niet op te maken. De meeste studenten in deze leeftijdscategorieën zijn nog een schuld aan het opbouwen, terwijl een afgestudeerde 25-jarige – met of zonder basisbeurs – al een flink bedrag achter zijn naam kan hebben staan.