Toen de covid-19-pandemie uitbrak, gebeurde er iets bijzonders, vertelt Miedema. Vrijwel alle uitgevers sprongen over hun eigen schaduw heen. Ze maakten alle wetenschappelijke publicaties en data rond het coronavirus gratis toegankelijk voor iedereen, zodat de kennis zich snel verspreidt.
Dat is open science op zijn best. Zo moet het eigenlijk met alle kennis gaan, vindt Miedema. Het is een deel van de missie waar hij ook als voorman van actiegroep Science in Transition voor strijdt: zinniger wetenschap voor een betere samenleving.
Nu leidt immunoloog Miedema het Open Science programma van de Univeriteit Utrecht. Hij bekleedt daar een nieuwe leerstoel om het ideaal bij alle faculteiten uit te dragen. Hij gaat proberen om het Utrechtse onderzoek zo open mogelijk te maken.
Heeft u zelf weleens data binnenskamers gehouden die u had moeten delen?
‘In de jaren tachtig werkte ik als aids-onderzoeker in Amsterdam. We volgden een cohort met homoseksuele mannen om te zien hoe de ziekte zich verspreidde en wanneer de hiv-infectie tot aids leidde. In die tijd was het heel normaal om boven op die data te blijven zitten: dat zijn onze data, dat zijn onze bloedmonsters, daar willen we nog jaren onderzoek naar doen. En dat was allemaal met publieke financiering mogelijk gemaakt! Achteraf denk je: mijn god, waar waren we mee bezig?’
‘Achteraf denk je: mijn god, waar waren we mee bezig?’
Als het ideaal van open science zo eenvoudig is, waarom gaat het dan niet ‘vanzelf’?
‘Omdat we wetenschappers er nog niet genoeg voor belonen. Integendeel, bij benoemingen en subsidies geven publicaties in bepaalde grote tijdschriften vaak de doorslag. Het probleem is: we hebben in de wetenschap nauwelijks tijd om elkaars artikelen te lezen, maar we kunnen wel snel zien waar ze zijn verschenen en daar kennen we dan waarde aan toe. Daardoor verdwijnt vaak de vraag naar de achtergrond waarvoor we eigenlijk wetenschap bedrijven en met wie we onze inzichten moeten delen. Als je sociaalpsychologisch onderzoek doet naar het verzakken van huizen in Groningen, kom je echt niet in de grote Amerikaanse toptijdschriften. Moet je het dan maar niet doen? We moeten mensen ook belonen voor excellent onderzoek dat niet in Nature of Science verschijnt.’
Misschien vinden wetenschappers het ook niet verstandig om alle data openbaar te maken.
‘Je gaat natuurlijk geen militaire geheimen of privacygevoelige gegevens delen. De standaard moet zijn: open als het kan, gesloten als het moet.’
Maar het bedrijfsleven en de politiek pikken graag data eruit die in hun straatje past. Is open science wel geschikt voor een wereld waarin lang niet iedereen eerlijk is?
‘Dat is een dilemma, maar het werkt twee kanten op. Als wij de data niet vrijgeven, dan kunnen mensen ook niet nagaan waar de wetenschap zich op baseert en zien ze ook niet hoe bijvoorbeeld ontkenners van klimaatverandering er een draai aan geven. We ontkomen niet aan het debat. De tijd dat wetenschappers zomaar op hun woord geloofd werden – als die er ooit was – is wel voorbij. Daarom moeten virologen nu eindeloos uitleggen waarom we anderhalve meter afstand moeten houden, of waarom vaccins echt bescherming bieden.’
Dus open science is niet alleen data delen, maar ook data uitleggen.
‘Neem het vaccin tegen baarmoederhalskanker, tien jaar geleden. De makers waren stomverbaasd: nu hebben we eindelijk een vaccin dat tegen kanker beschermt en dan zeggen veel ouders dat ze hun dochter niet laten vaccineren. Maar die ouders zijn niet gek, ze hebben allerlei zorgen waar je over kunt praten. Ze zeggen bijvoorbeeld: wij vinden een meisje van twaalf te jong om met haar te praten over onbeschermd seksueel contact. Of ze zeggen: in ons geloof heb je alleen seks binnen het huwelijk. Als je ze wilt overtuigen – en dat zal heus niet altijd lukken – kun je maar beter in gesprek gaan en inzicht geven in je data.’
‘We waren de grote thema’s sinds een jaar of dertig kwijt’
Het klinkt idealistisch.
‘Ik ben een kind van de jaren zeventig. Het ging toen over grote thema’s als ongelijkheid, de wereldvrede en het milieu. Die grote politieke en sociale thema’s waren we sinds een jaar of dertig een beetje kwijt in de academie, maar ze komen nu weer terug. Wetenschap mag nadenken over haar relatie met de samenleving, of het nu om geschiedenis, geneeskunde of veeteelt gaat, of wat dan ook.’
Een discipline als de geneeskunde is toch al behoorlijk toegepast?
‘Dat zou je denken, maar we zeiden weleens: hoe verder van de patiënt, hoe slimmer je bent. Neem het onderzoek naar herseninfarcten. Mijn oudere broer kreeg zo’n infarct op zijn 62ste en heeft nooit meer een woord kunnen spreken. Toen kwam bij mij hard binnen hoe belangrijk onderzoek naar revalidatie is. Gelukkig overleeft 90 procent zo’n herseninfarct, maar veel patiënten moeten leren leven met allerlei gebreken. Je kunt onderzoeken hoe zo’n infarct ontstaat, met moleculair onderzoek en grote apparaten, en dan kom je in de toptijdschriften. Maar onderzoek naar revalidatie staat veel minder hoog aangeschreven. Dat is geen academisch probleem, maar een probleem van aandacht, geld en respect.’
Dat heeft eigenlijk weinig met open science te maken, maar met anders ‘erkennen en waarderen’.
‘Die thema’s zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Engagement van de onderzoeker met de samenleving is een belangrijke drijfveer van open science. Dat begint met de vraag welk onderzoek je gaat doen en eindigt met gratis toegankelijke artikelen en open data.’
Kun je open science als ideaal hooghouden als bijvoorbeeld China en Rusland niet meedoen terwijl ze er wél van profiteren?
‘Dat is inderdaad een dilemma. Ga je data met Rusland delen als dat land bijvoorbeeld zijn onderzoek naar een covid-19-vaccin niet openbaar maakt? Samenwerken met onderzoekers in minder vrije landen is toch goed voor die landen, denk ik. Elders in de wereld denken onderzoekers ook weleens dat rijkere landen er met hun kennis vandoor gaan. Maar aan zulke dilemma’s wordt gewerkt. We moeten niet naïef zijn, maar dat is geen reden om het dan maar op te geven.’