Er gloort weer licht aan het einde van de coronatunnel: de besmettingen lopen minder snel op en over een mogelijk vaccin tegen het virus worden positieve resultaten gemeld. De tweede golf lijkt over zijn piek heen, zei minister De Jonge van Volksgezondheid woensdag.
Routekaart
Goed nieuws dus, maar de vraag is wat dit betekent voor het hoger onderwijs. Mogen studenten en docenten binnenkort weer met zijn allen naar de campus komen?
Dat waarschijnlijk nog even niet. Volgens universiteitenvereniging VSNU bevinden we ons op de nieuwe routekaart voor het hoger onderwijs nog altijd op niveau ‘zeer ernstig’. Binnen dat niveau is nog evenveel ruimte voor fysiek onderwijs als in september. Naar eigen zeggen geven de instellingen dit semester tussen de 20 en 40 procent van hun lessen op de campus.
Verpieteren
Is er niet meer mogelijk, vraagt hoogleraar klinische epidemiologie Frits Rosendaal van het LUMC zich af. ‘Ik heb het gevoel dat de besluiten die nu gelden in het hoger onderwijs niet zijn genomen uit medische en epidemiologische overwegingen’, zegt hij, ‘maar vooral uit angst.’
Volgens hem zijn instellingen nu ‘te voorzichtig’ in het openstellen van hun gebouwen. ‘Er gebeurt natuurlijk al ontzettend veel, en ik zeg ook niet dat het overal beter kan. Maar in algemene zin denk ik dat er moet worden gezocht naar manieren om meer studenten naar de campus te krijgen, zeker nu de besmettingscijfers dalen. Nu zitten ze thuis te verpieteren.’
En vergeet het personeel niet, voegt hij daaraan toe. ‘Zij zitten ook al een half jaar thuis, soms met kleine kinderen of een slechte wifi-verbinding. De gebouwen zouden ook weer meer moeten worden gebruikt om medewerkers elkaar daar te laten ontmoeten. Ook individuele docenten zijn nu soms te voorzichtig.’
Risico’s
Maar sommige docenten behoren tot de risicogroep, of hebben thuis een kwetsbare partner. Dan kan het toch best eng zijn om in een lokaal met twintigers te gaan zitten?
‘Zo moet je niet denken’, zegt Rosendaal. ‘Ik ben zelf ook een 60-plusser, maar als medicus is het misschien wat makkelijker om in risico’s te denken. Als je die anderhalve meter afstand aanhoudt en studenten met klem vraagt om thuis te blijven als ze klachten hebben, dan is die besmettingskans echt vrijwel nihil.’
Allesbehalve simpel
Het is in de praktijk allemaal makkelijker gezegd dan gedaan, vreest bestuursvoorzitter Paul Rüpp van Avans Hogeschool. ‘We onderschrijven dat fysiek onderwijs heel belangrijk is. Maar zolang die anderhalve meter afstand geldt, zijn de mogelijkheden behoorlijk beperkt.’
In een lokaal voor dertig studenten bijvoorbeeld, passen er nu hooguit zeven, legt hij uit. ‘Dan sta je elke keer weer voor een afweging: laat je een docent vier keer dezelfde werkgroep geven, of moet het dan toch maar online?’
Dat nu nog niet elke ruimte van zijn hogeschool optimaal wordt benut, heeft volgens Rüpp ook te maken met de roostering van het hybride onderwijs. ‘Voor 35 duizend studenten die één of twee uur per dag naar school moeten komen, is dat allesbehalve simpel. Zeker als de maatregelen steeds weer worden aangepast.’
Discussies
Als voorbeeld noemt hij de recente oproep van de overheid om weer zoveel mogelijk thuis te werken. ‘Een deel van de docenten vat dat op als: ik kan dus geen fysiek onderwijs meer geven. Terwijl wij zeggen: maar het onderwijs is een vitale sector. Dat levert discussies op de werkvloer op.’
En ook onder studenten zijn er zorgen, weet Rüpp. ‘Ze zeggen: we voelen ons niet veilig, want er komen studenten naar de tentamens die hoesten. Ik krijg dus klachten dat er te weinig fysiek onderwijs wordt gegeven, én klachten dat het niet verantwoord is om studenten naar de campus te laten komen. Het is echt een dilemma, en ik heb de oplossing nog niet gevonden.’
Maar nu de besmettingscijfers dalen, is er op termijn misschien wel weer meer mogelijk. Hoe snel kunnen de instellingen dan schakelen? ‘We krijgen dat wel georganiseerd’, zegt Rüpp, ‘maar niet binnen enkele dagen. Daar gaat zeker anderhalve maand overheen.’
Blik docenten
Dat begrijpt Rosendaal ook. ‘Het hangt natuurlijk met van alles samen, grote reisbewegingen bijvoorbeeld. In Wageningen wonen studenten dichtbij de campus, maar Leiden heeft veel treinstudenten. Ik denk daarom ook niet dat je landelijk kunt zeggen: zo gaan we het doen. Maar per instelling, faculteit of vakgroep kun je misschien wel kijken of er meer mogelijk is.’
Zijn verhaal is geen aanklacht, maar een oproep, benadrukt Rosendaal. ‘Kijk vooral vooruit, denk vast na over wat er allemaal kan als het stoplicht straks van rood naar oranje gaat. Naar nul zullen de besmettingen niet gaan, maar je kunt wel alvast bedenken wat je scenario over anderhalve maand zal zijn. De overheid heeft ook niet gezegd: je mag niet meer naar je werk. Ze hebben gezegd: kijk wat noodzakelijk is. Ik denk dat fysiek lesgeven aan studenten noodzakelijk is. En dat het niet simpel is, is geen excuus.’
Daar is Rüpp het zeer mee eens. ‘We verkennen allerlei mogelijkheden. Een speciale strategiegroep denkt met ons mee over scenario’s en we huren nu ook externe ruimtes om zoveel mogelijk fysiek onderwijs mogelijk te maken. Maar je kunt geen blik extra docenten opentrekken of een docent vier keer inzetten voor de prijs van één. En de grootste belemmering blijft nu eenmaal die anderhalve meter. Ik kan mijn lokalen niet groter maken dan ze zijn.’