Dit schrijft minister Dijkgraaf bij het wetsvoorstel voor een nieuwe basisbeurs, dat hij vandaag naar de Tweede Kamer heeft gestuurd. Hij wil de nieuwe beurs per september 2023 invoeren.
Het wetsvoorstel gaat ook over de rente op studieschulden en de terugbetaaltermijn. ‘De renteontwikkeling valt niet te voorspellen’, stelt de minister. Over een periode van vijfendertig jaar kan de rente dus hoger of lager uitvallen dan verwacht.
‘Daar tegenover staat dat een schuld over 35 jaar in reële zin kleiner wordt als de inflatie hoger is dan de rente op de studieschuld’, verklaart hij. ‘Dit was de afgelopen decennia wel het geval.’
Grote lijnen
De toelichting is eigenlijk het enige nieuwe in de stukken die hij naar de Tweede Kamer heeft gestuurd. Het wetsvoorstel zelf was in grote lijnen wel bekend, al zijn er kleine dingen aangepast.
Thuiswonende studenten ontvangen straks 110,30 euro per maand. Voor uitwonende studenten is dat 274,90 euro. De aanvullende beurs bedraagt maximaal 416 euro en is mede afhankelijk van het ouderlijke inkomen.
Bron: wetsvoorstel basisbeurs.
Voor studiejaar 2023-2024 komt daar nog 164,30 euro per maand bij voor uitwonende studenten. Daarmee wil het kabinet de snel oplopende inflatie voor studenten deels compenseren.
De bedragen verschillen enigszins van eerdere overzichten, maar het scheelt weinig. Alleen de maximale aanvullende beurs springt in het oog: daar komt 15 euro per maand bij, oftewel 180 euro per jaar.
Overigens zijn deze bedragen niet meteen een gift. Studenten krijgen de basisbeurs en aanvullende beurs als een lening, net als de ov-studentenkaart. Ze moeten binnen tien jaar afstuderen, anders moeten ze alles terugbetalen.
In het wetsvoorstel staat ook een tegemoetkoming aan (oud-)studenten van het leenstelsel. Voor hen is een miljard euro uitgetrokken. Ze krijgen 359 euro per misgelopen jaar basisbeurs. Daarbovenop krijgen de eerste vier cohorten studenten van het leenstelsel (ook wel ‘pechstudenten’) 1.836 euro in plaats van de oorspronkelijk toegezegde ‘voucher’ voor extra onderwijs.
Onderbouwing
Het oorspronkelijke wetsvoorstel kreeg kritiek van de Raad van State, omdat het niet goed genoeg onderbouwd zou zijn. Het gaat om een stelselwijziging na relatief korte tijd: is het nu wel bestendig, wilden de adviseurs weten.
Het kabinet heeft de afwegingen nu duidelijker gemaakt, maar spreekt wel van een ‘veranderlijke historie van studiefinanciering, waarin verschillende waarden in de loop van de tijd anders tegen elkaar afgewogen worden’. Met andere woorden, er kan altijd weer iets veranderen.
Het wetsvoorstel was ook online gezet, zodat iedereen die dat wilde er commentaar op kon geven. Volgens veruit de meeste respondenten zijn de bedragen te laag, meldt minister Dijkgraaf in zijn toelichting. Ze verwijzen naar de inflatie en de hoge kosten voor huisvesting.
Maar de minister ziet geen bezwaar. De basisbeurs zal ‘nooit een volledige dekking geven van alle kosten van de student tijdens de studie’, schrijft Dijkgraaf. Studenten, ouders en overheid dragen altijd samen de kosten voor scholing, en nu verschuift het evenwicht weer iets meer naar de overheid. Studenten gaan er dus op vooruit.
Kritiek
De studentenorganisaties hinken in hun kritiek op de nieuwe basisbeurs altijd op twee gedachten: enerzijds is het goed dat studenten erop vooruitgaan, anderzijds zijn de bedragen volgens hen te laag.
In een reactie hekelt het Interstedelijk Studenten Overleg bijvoorbeeld de 164 euro die uitwonende studenten een jaar lang krijgen als tegemoetkoming voor de huidige inflatie. Veel ouderejaars studenten lopen het geld mis omdat ze straks geen recht hebben op de basisbeurs of bij hun ouders wonen, stelt voorzitter Terri van der Velden.