Voor het eerst is duurzaamheid een onderwerp in de QS World University Rankings. De makers kijken onder meer of universiteiten bijdragen aan de zeventien doelstellingen van de Verenigde Naties op dat gebied. Het gaat niet alleen om het klimaat, maar bijvoorbeeld ook om sociale gelijkheid en de strijd tegen armoede. De score op duurzaamheid weegt voor 5 procent mee.
Reputatie
Het belangrijkste criterium in de ranglijst blijft de reputatie van de universiteit onder wetenschappers en werkgevers, maar daarin verschuift het evenwicht. De wetenschappers wegen nu iets minder zwaar (geen 40, maar 30 procent), terwijl de mening van werkgevers meer nadruk krijgt (15 procent in plaats van 10 procent).
Andere criteria zijn de internationalisering van de staf en studenten, citatiescores van wetenschappelijke artikelen, het aantal studenten per docent en de prestaties van studenten op de arbeidsmarkt.
Aan de top verandert er weinig. Het Amerikaanse MIT staat voor de twaalfde keer bovenaan en de Britse universiteit van Cambridge is net als vorig jaar de nummer twee. Oxford krijgt nu het brons en dan volgen de Amerikaanse universiteiten Harvard en Stanford.
Nederland
Maar de Nederlandse universiteiten klimmen bijna allemaal een paar plaatsen. Deze keer dringt de TU Delft tot de top 50 door. De universiteit staat op nummer 47. De Universiteit van Amsterdam behaalt de 53ste plek.
Zes Nederlandse universiteiten staan ergens tussen de nummer 100 en 200 op de lijst. Zo ook Wageningen, de enige van hen die terrein verliest. De groene universiteit zakt van 124 naar 151.
Kritiek
Er zijn meer wereldranglijsten in omloop, zoals de Shanghai Ranking en de ranglijst van het Britse Times Higher Education. Ze pakken het allemaal enigszins anders aan. De kritiek op zulke ranglijsten is dat ze een eigen werkelijkheid creëren: hoe groot zijn die verschillen nu eigenlijk? En waarom is fundamenteel onderzoek dat de internationale tijdschriften haalt per definitie waardevoller dan onderzoek naar pakweg de aardbevingen in Groningen?
Bovendien zouden instellingen soms dubieus beleid voeren om hoger op de lijsten te komen. Een universiteit in Saoedi-Arabië betaalt wetenschappers om te zeggen dat ze er werken, zodat hun reputatie meeweegt bij die universiteit.
De puntentelling is ook niet altijd navolgbaar. Op het gebied van duurzaamheid scoort de TU Delft bijvoorbeeld 98 van de 100 punten, terwijl de TU Eindhoven op 18 punten blijft steken.
Dus klinkt vaak de roep om die ranglijsten links te laten liggen. Tegelijkertijd waarschuwen anderen dat die ranglijsten toch iets zeggen over de goede positie van Nederlandse universiteiten in de wereld.
Twee gedachten
Die twee gedachten verwoordt universiteitenvereniging UNL ook. Op de pagina over rankings vat zij de kritiek samen: ‘Een ranking schetst een onvolledig beeld van de werkelijkheid. De kracht van hogeronderwijsinstellingen is, bij uitstek, de onderlinge diversiteit. De valkuil van rankings is dat zij een globaal beeld schetsen waarbij er (te) weinig recht wordt gedaan aan de complexiteit van datgene wat wordt gemeten.’
‘Toch kan een externe benchmark een waardevol instrument zijn’, voegt de vereniging eraan toe. ‘Het is echter wel belangrijk om te bedenken dat geen enkele ranking volledig objectief is, maar dat de uiteindelijke ranking het resultaat is van de vele subjectieve keuzes van de makers.’