De afgelopen weken waren we in Finland en de Baltische Staten. In deze landen hangt een sfeer van dreiging: angst voor Russische bezetting zit hier in de genen. We ontmoeten nieuwe vrienden, zoals Ruta en Ceslovas in Litouwen. We parkeren bij toeval onze camper op hun erf en worden direct uitgenodigd om stil te staan bij de verjaardag van het Molotov Ribbentroppact en gelijk te proosten op de verjaardag van de ‘Baltic Way’. De emoties lopen hoog op. Hier in Noordoost Europa komt de dreiging altijd van buiten, en rijdt op een Russische tank. Oekraïne ligt mentaal om de hoek.
Heel anders dan in Nederland. Daar is er een andere dreiging: van binnenuit, en hij rijdt op een John Deere. De mensen die we hier spreken snappen niet hoe een ogenschijnlijk evenwichtig land zich zo kan laten gijzelen door een kleine groep individuele boeren en hun industriële broodheren.
In Helsinki worden we uitgenodigd bij Egbert, zijn vrouw Outi en hun twee kinderen. Egbert is een Wageningse bosbouwer, die twintig jaar geleden voor de liefde naar Finland vertrok en daar inmiddels CEO is van Hofstede Insights. Dit is een groot adviesbureau op het gebied van ‘intercultural business’. Egbert en zijn team doen al jaren onderzoek naar de invloed van culturele verschillen tussen landen. Outi werkt op de universiteit van Helsinki. Ze hebben twee kinderen, een zomerhuis, een hond en een trampoline. Egbert kan bovendien fantastische pannenkoeken bakken. Dus het spreekt voor zich dat onze dochters een geweldige avond hebben.
We spreken met Egbert en Outi uitgebreid over de verschillen tussen Nederland en de landen die we bezoeken. Twee zaken springen er uit. Het eerste is de omgang met de natuur. Het lijkt alsof het in het Nederlandse DNA zit om de natuur te onderwerpen en te exploiteren. Als je dat decennia achter elkaar doet, ontstaat een uitgewoond land, waar een kwart van de grond alleen wordt gebruikt om koeien eten te geven. Hier in het noorden kan dat eenvoudigweg niet. De natuur is hier te machtig om te onderwerpen. En de eerbied voor de natuur is daarvoor simpelweg te groot. De mensen leven hier samen met de natuur. Ze zijn trots op hun landschappen, op hun bergen, hun talloze meren, en oneindige bossen. De natuur is hier een partner, in plaats van een Natura 2000 project dat stikstofuitstoot in de weg staat. Dit kan je ook niet los zien van het feit dat de maatschappelijke cultuur in het noorden veel collectivistischer is dan in Nederland, een tweede groot verschil.
Die collectivistische cultuur zie ik ook terug in de universiteiten die ik hier bezoek. Afzonderlijke universiteiten zijn hier in constante dialoog met de overheid en maatschappelijke organisaties over hun bijdrage aan de maatschappij. Eigenlijk precies zoals de auteurs van 40 Stellingen over de Wetenschap het in 2020 bedoelden: gezamenlijk streven naar een unieke positie in de maatschappij, met een unieke opdracht, met rechten én verantwoordelijkheid. De dialoog tussen individuele universiteiten, politiek en maatschappij is in deze landen intensiever, en meer transparant dan wij in Nederland gewend zijn.
En dat leidt tot bijzondere resultaten. Ik sprak bij een Zweedse universiteit een team onderzoekers en bestuurders die zich oprecht zorgen maakten omdat hun universiteit steeg in de rankings. Ze vreesde dat dit ten koste zou kunnen gaan van hun maatschappelijke relevantie in Zuid-Zweden. In Finland overleggen universiteiten met het ministerie over hoe ze een eenzijdige focus op excellentie kunnen veranderen in ‘kwaliteit en impact’, en ‘helpen bij het oplossen van arbeidsmarkttekorten’. Ik was vorige week op de Technische Universiteit Riga in Letland. Net als TalTech in Estland willen zij in de komende jaren krimpen van plusminus 14.000 studenten, naar plusminus 10.000 studenten. Dat is een gezamenlijke keuze van universiteit, ministerie, parlement, en de reden is helder: te grote groei gaat ten koste van de kwaliteit, en leidt tot te veel uitval. Team Letland focust duidelijk op kwaliteit, en niet op kwantiteit. Ik geef ze groot gelijk.