Tien geboden
In deze serie interviewt U-Today verschillende UT’ers over hun werk, leven, passies en twijfels. Dit losjes en associërend aan de hand van de tien geboden, de leefregels die God via Mozes aan de mensheid gaf. Deze serie is geïnspireerd op de langlopende Trouw-reeks van Arjan Visser.
I Gij zult geen andere goden voor mijn aangezicht hebben
‘Ik groeide op in Harderwijk, als zevende kind in een gereformeerd gezin. De geboden zijn me niet onbekend, maar ik kan ze niet allemaal opnoemen. De woorden van God waren belangrijk in mijn jeugd en ik kreeg met de paplepel ingegeven dat er maar één Heer is. Voetballen mocht niet op zondag, dat deden we stiekem. De band met het geloof werd in de jaren minder, maar God verdween niet. Het geloof is bruikbaar in mijn praktijk als huisarts. Het kan mensen die aan het einde van hun leven zijn, rust geven.’
‘In de campushuisartsenpraktijk heb ik vooral te maken met intelligente mensen. Met hen heb ik het soms over God en geloof. Studenten hebben de neiging om alles te analyseren, rationaliseren en verklaren. Maar er is ook een terrein waar dat niet opgaat, zeg ik dan. Geloof laat zich niet rationaliseren, daar moet je vertrouwen hebben en je aan overgeven. Een groot deel van de klachten die ik hier tegenkom zijn psychisch. Burn-out, stress, eenzaamheid. Daar is geen pil voor. Je moet vertrouwen hebben dat het beter kan worden met de juiste hulp.’
II Gij zult u geen gesneden beeld maken noch enige gestalte van wat boven in de hemel, noch van wat beneden op de aarde, noch van wat in de wateren onder de aarde is
‘Het leven is niet zwart-wit en dat geldt ook voor ziektebeelden. Ik kijk holistisch naar patiënten, een chronische hoofdpijn kan ook duiden op een ongezonde leefstijl of psychische klachten. Bij mij ben je aan het verkeerde adres als je coûte-que-coûte een antibioticakuurtje wil. Ik neem de tijd voor een diagnose en bouw altijd een follow-up in. De generatie die ik vooral in de wachtkamer heb, heeft zo zijn eigen problematiek.’
‘Ze worden – generaliserend – ontzettend beschermd opgevoed, tegenslag is vaak onbekend. Totdat ze op eigen benen staan en hier aan een studie beginnen. Dan lukt het ineens niet om vrienden te maken, krijgen ze de eerste slechte cijfers. Ik kom ook het tegenovergestelde tegen. Een student die zes keer per week sport, nominaal studeert, uitgaat en een bestuursfunctie heeft. Maar die heeft vermoeidheidsklachten. Een goed gesprek werkt dan vaak beter dan medicijnen.’
III Gij zult de naam van de Here, uw God, niet ijdel gebruiken
‘Als arts kun je genoeg geld verdienen. Sommigen wanen zich God. Ik had vroeger een praktijk in Beverwijk, daar had ik flink in geïnvesteerd, want ik wilde het beste voor mijn patiënten. De ruimte besloeg zeker honderd vierkante meter. Ik had het daar goed en de patiënt ook. Mijn huis stond in een slecht deel van de stad, daar ging het geld niet heen. Collega’s deden vaak het omgekeerde. Ontvingen hun patiënten in een kleine ruimte van hun villa’s. En, er viel mij iets op. Bij mijn praktijk kregen we overmatig veel aanvragen van mensen die verzekerd waren via het ziekenfonds. Wat bleek? Mijn collega’s namen die niet aan! Ze wilden alleen de particulier verzekerden in de praktijk. Ze namen ook geen gekleurde mensen aan of patiënten met chronische aandoeningen. Dat stelde mij teleur. Ik heb er meerdere keren wat van gezegd in de huisartsengroep. Ik werd met de nek aangekeken.’
IV Gedenk de sabbatdag, dat gij die heiligt, zes dagen zult gij arbeiden en al uw werk doen; maar de zevende dag is de sabbat van de Here uw God, dan zult gij geen werk doen
‘Ik ben natuurlijk altijd arts, dat stopt niet als je de praktijk uitloopt. Daarmee ben ik uitgezonderd van de zondagsrust. Maar ik vind ook dat ik het goede voorbeeld moet geven en daar hoort rust en een goede werk-privébalans bij. Ik tennis en fiets, let op het eten. Dat moet ook wel omdat ik 65 ben. Als ik stil zou zitten, groei ik meteen dicht. Maar ik lust ook patat met mayo, hoor. Het gaat om de juiste balans in het leven, niet om alles maar te verbieden.’
‘Aan één ding heb ik een broertje dood. Roken. Dat is de oorzaak van veel ellende. Vroeger was ik meer activistisch, gaf ik patiënten ongevraagd - en soms ook buiten de klacht om - advies: stop ermee. Daar ben ik terughoudender in geworden. Toen sprak ik me ook meer uit tegenover collega-artsen. Ik vond dat we duidelijker moesten zeggen hoe slecht roken is. Die collega’s zijn het op dat moment met je eens, maar doen er vervolgens niet veel mee. Voor hen is het blijkbaar prettiger om een fijne relatie met de patiënt te hebben, in plaats van ze op de feiten te wijzen.’
V Eer uw vader en uw moeder
‘Ik verbaasde mijn moeder aan het eind van mijn geneeskundestudie. Dan kun je kiezen: de eed van Hippocrates of de gelofte. Ik deed de eed en daar heb ik nog steeds een beetje spijt van. Ze was een vrome vrouw en had graag gezien dat ik met een gelofte aan God mijn loopbaan was begonnen. Het was de groepsdruk, ik was nog een beetje bleu en afwachtend. Al mijn Amsterdamse medestudenten deden de eed. Het leek mij het beste om dat ook maar te doen.’
‘Het was voor mij niet vanzelfsprekend om te studeren. Ik ben de enige in het gezin met een academische opleiding. Na de lagere school wilde ik, net als iedereen, de MULO doen. Maar ik had een goede leraar, die zei: Cees kan de HBS makkelijk aan. Aan die man heb ik veel te danken, hij was een vaderfiguur. Mijn eigen vader overleed toen ik drie was. Na de middelbare school ging ik naar Amsterdam en werkte als medisch analist en verpleegkundige. Bloed prikken, urinetesten afnemen en bedden soppen. Ik lunchte tussen de middag met geneeskundestudenten en die vroegen: waarom studeer jij eigenlijk niet? Dus dat ben ik gaan doen. Maar ik nam die ervaring als verpleegkundige mee. Ik kan een patiënt niet alleen als arts benaderen, maar ook als medemens.’
VI Gij zult niet doodslaan
‘Als huisarts is mijn belangrijkste gebod de eed van Hippocrates, oftewel: ik zal altijd mijn best doen om eenieder te helpen. Daar leef ik naar, maar dat doe je uiteindelijk op je eigen manier. In mijn carrière ondersteunde ik vijf keer euthanasie, waarvan twee keer in deze praktijk. Dat doe je niet lichtzinnig. Het is een heel traject, waarin je ook verantwoording aflegt en collega-artsen betrekt. Zie je nog het kleinste sprankje hoop of behandelmogelijkheden? Dan doe je het niet. Maar uitzichtloos lijden, dat is onmenselijk.’
‘Arts ben je naar eer en geweten. Als je, zoals mij overkwam, voor het medisch tuchtcollege wordt gedaagd, dan is dat verschrikkelijk. In die periode had ik het loodzwaar omdat ik twee mensen hielp met euthanasie. En ja, ik heb een fout gemaakt. Maar in die zaak werd er van alles bijgehaald. Collega-artsen noemden mij niet-communicatief en zeiden dat ik eigengereid was. Een verslagje bestempelde me als iemand met narcistische kenmerken. Dat stigma draag je met je mee. Weeg dat narcistische trouwens niet te zwaar, velen hebben daar kenmerken van.’
VII Gij zult niet echtbreken
‘Ik ben gescheiden omdat we uit elkaar groeiden. We waren jong, de carrière was het belangrijkste, voor mij en voor haar. Maar ik had een kinderwens. Die heb ik altijd gehad, ben gewoon gek op kinderen. Ik ben ook 10 jaar verloskundig actief huisarts geweest. Het is prachtig om dat wonder van de geboorte mee te maken. Hier in de praktijk was vanmiddag een eenjarige. Die krijgt een aai over de bol en een high-five. Een high-five! Dat kan een eenjarige gewoon, prachtig toch?’
‘Maar goed, zij wilde geen kinderen en ik wel. We gingen uit elkaar. Die eigen kinderen zijn er nooit gekomen. Mijn partner heeft ze wel, maar uit een eerdere relatie.’
VIII Gij zult niet stelen
‘Geldbejag is me vreemd, maar het is in mijn beroepsgroep niet ongewoon. Toen ik uit het westen vertrok, toch wel een beetje gedesillusioneerd na het gedoe met de collega-artsen, ging ik naar Enter, als partner in een dorpspraktijk. Rustiger aan doen, dacht ik. Maar ook daar was de praktijk slecht te verenigingen met mijn uitgesproken idealen. Artsen schreven medicijnen voor omdat patiënten dat wilden, niet omdat het de beste medische keuze was. We deden consult op de meest rare tijden, voor heel normale klachtjes, omdat het – in de weekenden - de kassa deed rinkelen. Dat was voor mij onverenigbaar met mijn principes. In 2009 ben ik op de campus begonnen.’
IX Gij zult geen valse getuigenissen spreken tegen uw naaste
‘Ik heb gedoe gehad met mijn collega’s, jazeker. Ik vind bepaalde dingen belangrijk en dat is me niet altijd in dank afgenomen. Ik waarschuw al mijn hele leven voor roken, overgewicht en overmatig antibioticagebruik. Dat klinkt nu heel normaal, maar dat was het twintig jaar geleden zeker niet.’
‘In die tuchtzaak kwam het allemaal naar boven. Toen het goed ging zeiden de collega’s: Cees zegt er tenminste wat van. Maar in de zaak was het heel anders. Cees zou slecht communiceren en psychische problemen hebben, werden genoemd. Natuurlijk zit er een kern van waarheid in en trek ik me dat aan. Je leert altijd en als arts moet je dat ook willen. Maar dit was onverkwikkelijk.’
‘Op Zorgkaart heb ik gemengde recensies, dat weet ik. Mensen waarderen hoe ik werk of ze doen dat niet, een middenweg is er eigenlijk niet. Ja, ik kan heel direct zijn. Soms iets te. Maar tegelijk heb ik hier met zoveel culturen te maken, allemaal mensen die iets anders van hun arts verwachten. Goed communiceren als huisarts is een noodzaak, dat heb ik gaandeweg zeker geleerd. De sfeer binnen de Campus UT huisartsenpraktijk bood mij die ruimte.’
X Gij zult niet begeren uws naasten huis; gij zult niet begeren uws naasten vrouw, noch zijn dienstknecht, noch zijn dienstmaagd, noch zijn rund, noch zijn ezel, noch iets dat van uw naaste is
‘Mijn patiënten zijn intelligente mensen, die de lat hoog leggen en veel van zichzelf vragen. Die geldingsdrang heeft soms een prijs als het niet lukt: depressie, angst of een slecht zelfbeeld. Andersom kunnen mensen zichzelf ook voorbijlopen.’
‘We krijgen natuurlijk steeds meer internationals. Voor een deel van hen is het moeilijk te accepteren dat klachten mogelijk een psychische oorsprong hebben. Daar probeer ik voorzichtig mee om te gaan. Meteen mededelen dat het probleem in het hoofd zit en de lichamelijke klachten daarvandaan komen, kan averechts werken. Dan benadruk ik eerst de klacht en zeg dat het psychische veelal een bijkomend probleem is, secundair of primair. Het geeft een zachtere landing voor de patiënt.’
‘Studeren kan de mooiste tijd van je leven zijn. Ik ging vorige week nog met een vriend uit mijn introductietijd naar het Concertgebouw in Amsterdam voor de Christmas Carols. Dat soort kameraadschappen ontstaan in die periode. Maar het kan ook anders lopen. Een jongvolwassene moet met tegenslag leren omgaan. Het helpt niet altijd als ik alleen maar aardig en inlevend ben. Soms moet ik zeggen waar het op staat om erger te voorkomen. Ik ben geen doorgeefluik van medicijnen.’