De Tussenstand
In deze serie maakt U-Today met verschillende UT’ers de tussenstand op. Wat heeft het leven en werk gebracht, wat zijn hun passies en twijfels? En welke levenslessen trekken ze daaruit?
‘Ik was een verlegen puber en wist niet goed hoe de sociale regels werkten. Op het vwo in Nijverdal had ik weinig vrienden. Regelmatig zat ik op het toilet te huilen: ik was het langste meisje van de klas, kleedde me anders dan de rest, droomde veel en had het gevoel dat ik tekort schoot. Dat is een valkuil, ik heb al snel het gevoel dat ik de boel bedrieg. Op het vwo was ik constant bang door de mand te vallen, want ik voelde me niet slim genoeg. In mijn werk heb ik dat nog steeds, er komt een moment dat ze zeggen: jij hoort hier helemaal niet. Het klassieke imposter-syndroom.’
‘Spelen, in de brede zin van het woord, is één van de belangrijkste dingen in mijn leven. Dat leerde ik al tijdens toneellessen als zestienjarige. Door te spelen voelde ik me vrij. In de wetenschap biedt het spel me ook een rol die me past. Ik stel bijna triviale vragen, heel kinderlijk. Bijvoorbeeld in het voorstel voor mijn Veni-onderzoek. Dat ging over brain-computer interface, spraakcomputers die mensen met het locked-in syndroom helpen communiceren. Die patiënten kunnen bijna niet bewegen, terwijl de hersenen gewoon werken. Ik sprak met die patiënten en boven hen hingen grote ethische vragen die niemand stelde. Helpt de technologie wel? Lopen ze niet tegen heel andere maatschappelijke problemen aan?’
‘Een patiënt vroeg: wanneer verzin je iets dat de maatschappij verandert? Met de spraakcomputer kon ze communiceren, maar dat was slechts de helft van het probleem. Ze werd niet gezien, dat is wat ik vaker hoor van mensen met locked-in syndroom. Ze krijgen snel de vraag of ze dood niet beter af zouden zijn. Deze patiënten krijgen hoop van de technologie, maar er speelt zoveel meer.’
‘Daarom organiseerde ik een festival. Deze mensen kregen een podium om zich te laten zien, of het nu hun kunst was, of een rondje maken op een catwalk. Want zij moeten gezien worden: in dat niet-functionerende lichaam zit een mens. Of dat nu een advocaat, timmerman of casanova is.’
‘Sinds een jaar zit ik echt goed in mijn vel. Letterlijk, ik doe veel aan krachttraining en loop hard. Dat moest ook. Hiervoor werkte ik in Leiden en zat in een diepe put. Ik was getrouwd met een Ghanese man en kreeg twee kinderen. Dat liep spaak, ik kreeg de schuld van de problemen in zijn leven. Met de vader van mijn kinderen heb ik tegenwoordig sporadisch contact. Dat gaat via e-mail, zijn adres heb ik niet. Eens in de zoveel tijd krijg ik een bericht: dan en dan wil ik de kinderen graag zien.’
‘Natuurlijk ben ik daar boos over geweest. Maar ik kijk nu naar mezelf, de situatie verander ik toch niet. Tegenover de kinderen – nu vijf en zes jaar oud - probeer ik mijn boosheid nooit laten merken. We zijn de drie musketiers. Bij het avondeten hebben we een routine, we doen de yell: één voor allen, allen voor één.’
‘Maar in Leiden zat ik aan de grond. Op een moment stond ik op een bruggetje en keek naar beneden: zou ik…? Toen heb ik de omslag gemaakt, want met twee kinderen is stoppen natuurlijk geen optie. Mijn levenslust vond ik terug door te sporten en meer te spelen, zoals vroeger. Als vwo’er wilde ik naar de toneelschool, maar oma ontmoedigde me. ‘Dan ga je zeker iedere week met een ander naar bed’.
‘Een paar jaar geleden ontmoette ik Paul Tròssel, een patiënt met het locked-in syndroom. Maar hij is vooral een inspirerende man met strategisch inzicht. Vroeger was hij manager, en hij zette me op de goede weg. Wil je het toneel op? Dan regelen we dat. We maakten samen de voorstelling Even janken en weer doorgaan.’
‘Bij mijn sollicitatie op de UT een jaar geleden, gaf ik aan dat 32 uur de max is. Ik wil tijd hebben om te ondernemen. Ik geef dus lezingen en theatercolleges over het brein, mens-machine interacties, veerkracht, levenslust en eigenwijsheid. Het werkt bevrijdend om op een podium op te treden. Dat heeft een keerzijde, want ik publiceer al jaren te weinig. Op mijn bureau liggen verschillende conceptartikelen. Het schrijven valt me zwaar, omdat ik het onderzoek in mijn hoofd al af heb. Op papier zetten is saai.’
‘Met mijn aanstelling van 32 uur moet ik regelmatig ‘nee’ zeggen op nieuwe dingen. Maar daar moet ik ook mee oppassen. Alma Schaafstal, mijn leidinggevende, heeft me dat subtiel te kennen gegeven. ‘Je bent een vogeltje die je niet in een kooi moet stoppen’, zei ze. ‘Maar het werk moet wel af!’ Ze moest lachen toen ik vertelde dat ik columns ga schrijven voor U-Today. En in die lach zag ik een boodschap: denk aan je taken.’
‘De ideale wetenschapper ben ik zeker niet. Dat anders zijn koester ik inmiddels. Het liefst ga ik op pad met mensen, buiten de muren van de universiteit. Een vriend zei laatst dat ik mijn zeven slechte jaren heb gehad, nu is het tijd voor de vette. Zo zie ik dat ook. Laat mij maar hosselen. Natuurlijk gaat dat wel eens mis. Bijvoorbeeld bij de eerste try-out op het podium, dat was verre van vlekkeloos.’
‘Als je iets ambieert, dan moet je dat zeggen. Ik gaf bij hoogleraar Theo Huibers aan dat ik iets bestuurlijks wilde doen. Hij bracht me in contact met Stichting Achmea Slachtoffer en Samenleving, die de veerkracht van slachtoffers op verschillende terreinen wil verbeteren. Dat past naadloos bij me.’
‘Ik schrijf mijn artikelen tergend langzaam. Dat komt omdat ik alleen ben en in een soort sluimermodus kom. Op het podium is dat anders, dan slaat mijn brein aan. Mijn hersenen gaan als een malle, ik denk optimaal na. Dat is heel productief, want ik leg ter plekke verbindingen die ik eerder niet zag.’
‘Ik Twitter graag en veel. En ja, dan neem ik geen blad voor de mond. Ik date weer en dat mogen volgers – het publiek - best weten. Ik vind het wel leuk om te laten zien hoe onhandig ik in de liefde ben. Op dit moment heb ik een leuke vent aan de haak. MacGyver noem ik hem online, omdat-ie een echte klusser is. Hij bewandelt ook zijn eigen pad in het leven, dus dat klikt.’
‘Ik twijfelde vaak over mijn kunnen en of ik wel thuishoor waar ik ben. Soms werd dat versterkt. Op het vwo zei een leraar: Femke kan beter kapster worden. En als student in Groningen zei de scriptiebegeleider dat de wetenschap niet het beste pad was. Dat dacht ik zelf ook, hoor. In het eerste jaar van de studie psychologie hoorde ik nog bij de beste vijf procent. Dat was vooral door het harde werken. Daarna werd het middelmatig. Maar ik heb me altijd op de studie geconcentreerd, deed mijn best. Ik wilde niet door de mand vallen.’
‘Waar ik niet aan twijfel is mijn interesse in andere mensen. Die is oprecht en ik leg makkelijk verbinding. Zo was ik eens bij een patiënt in Duitsland, waar ik mijn promotie deed. Hij moest met zijn hersenen woorden spellen om zich uit te drukken. Die dag had het Nederlands voetbalelftal van Duitsland gewonnen. “Nu zou je wel iets willen zeggen zeker”, zei ik plagend. Op het juiste moment kan dat werken. De muren vallen dan weg.’
‘Het belangrijkste in het leven is om goed voor jezelf te zorgen. Dat geef ik mijn kinderen iedere dag mee. Dat zit in sporten en doen wat je hart je ingeeft. Maar ook zorgen dat je financieel onafhankelijk bent en dat je fouten mag maken. Daarin voel ik me een rolmodel, zeker voor mijn zesjarige dochter.’
‘Een rolmodel kan ik alleen zijn als ik mezelf ken. Na de scheiding liep ik een tijdje bij de psycholoog. Daar kreeg het inzicht dat ik op twee benen hink. Aan de ene kant wil ik erbij horen en me geaccepteerd voelen in de groep. Aan de andere kant ben ik creatief en individueel – ik wil alleen mezelf zijn. Hoe ik daar nu mee omga? Ik probeer er schijt aan te hebben. Jezelf zijn is het belangrijkste en de juiste mensen blijven over.’
‘Inspiratie haal ik uit de IT-ondernemer Stephany Shirley. Haar TedX heb ik op YouTube zeker tien keer gekeken. Ze begon in de jaren ’60 van de vorige eeuw een softwarebedrijf, toen iedereen zei dat daar geen cent mee te verdienen was. Ze nam praktisch alleen vrouwen aan. Het bedrijf werd een groot succes. Zó tegen de klippen op doen waar je hart ligt, en daar succesvol mee zijn, dat motiveert me. Dat je daar miljonair mee kunt worden, is natuurlijk ook mooi meegenomen.’
‘Misschien moet ik voor mijn U-Today-column ook iets eigenwijs doen. Denk je dat we het tweetalig kunnen publiceren? Nederlands en Sallands. Wat ik ben en blijf die dochter van een lasser en een duizendpoot-moeder uit Hellendoorn. In mijn dialect schrijven, helpt me vast om wat sneller van de stukken af te komen.’