In een uitzending van actualiteitenrubriek EenVandaag waarschuwde het Bureau Kredietregistratie (BKR) het kabinet voor de negatieve gevolgen van het afschaffen van de basisbeurs. Studenten zouden door hun studieschulden in grote problemen komen en Nederland zou te maken krijgen met een enorme schuldenberg. Maar onderwijsminister Bussemaker wijst het BKR op meerdere fouten in de analyse.
Zo rekende het BKR uit hoeveel afgestudeerden kwijt kunnen zijn aan het afbetalen van hun schuld, maar ging het uit van een rentepercentage van 7,6 procent. 'Misleidend', oordeelt de minister. 'De gemiddelde rente in de studiefinanciering over de afgelopen tien jaar bedraagt 2,6 procent.'
Volgens het BKR stelde de minister een studielening te rooskleurig voor, omdat ze uitgaat van de huidige historisch lage rente van 0,6 procent. Ook niet waar, repliceert Bussemaker. In een eerdere Kamerbrief rekende ze met een rente van 2,5 procent, houdt ze het bureau voor. De minister zei het al eerder: het is niet nodig studenten bang te maken om te lenen.
Het BKR maakt zich niet alleen zorgen over de individuele studieschuld, maar ook over de risico’s voor de Nederlandse Staat. Het gaat ervan uit dat er eind 2012 voor twintig miljard aan studieleningen uitstond. Maar, zegt de minister, daarvan bestaat acht miljard uit voorgeschoten prestatiebeurzen. Die worden in de meeste gevallen (rond de negentig procent) omgezet in een gift als een student zijn diploma haalt. De werkelijke schuldenlast was eind 2012 dus twaalf miljard. Een flink verschil, concludeert Bussemaker.
Het BKR wil met het eigen doemscenario in het achterhoofd dat studieleningen bij hen worden geregistreerd. Dat gebeurt op dit moment niet, waardoor bijvoorbeeld hypotheekverstrekkers met deze schulden geen rekening kunnen houden. Maar dat is volgens Bussemaker ook niet nodig. Banken kunnen huizenkopers altijd vragen naar hun studieschulden. Die mogen echter zelf beslissen of ze die willen geven.
HOP, Petra Vissers