Anderhalve week geleden stuurde minister Bussemaker een wet naar de Tweede Kamer die haar meer mogelijkheden geeft om falende onderwijsinstellingen in het gareel te houden. Ze krijgt ‘aanwijzingsbevoegdheid’: in uitzonderlijke gevallen moeten onderwijsbestuurders haar aanwijzingen opvolgen.
Na kritiek van de Raad van State had ze haar wetsvoorstel alvast enigszins aangepast. Aanvankelijk zou haar macht nauwelijks gelimiteerd worden. Nu is er een betere juridische grondslag voor bedacht: de minister moet uitleggen waarom ze ingrijpt en wat de onderwijsinstelling moet doen.
Toch maakte D66 zich nog zorgen. Loopt het ministerie niet het risico dat de overheid verantwoordelijk wordt voor de kwaliteit van onderwijsinstellingen, 'zodat alles in orde wordt verondersteld zolang niet wordt ingegrepen', wilde D66 weten in een schriftelijke ronde vragen over het wetsvoorstel.
De bestuurders blijven verantwoordelijk, antwoordt de minister. Bovendien velt zij niet zelf een oordeel over de kwaliteit. Ze zal pas kunnen ingrijpen bij onderwijsinstellingen na onderzoek van de Onderwijsinspectie. Eerst moeten de inspecteurs vaststellen dat er inderdaad sprake is van financieel wanbeleid, zelfverrijking, intimidatie of onrechtmatig handelen. Pas daarna kan ze een ‘aanwijzing’ geven. En daar kan de onderwijsinstelling nog tegen in beroep gaan bij de bestuursrechter.
Als de minister inderdaad wil ingrijpen, mag de universiteit of hogeschool eerst op haar voornemen reageren. De minister moet dan aangeven op welke punten de onderwijsinstelling nalatig is geweest en welke maatregelen ze wil treffen. 'Blussen achteraf', noemt D66 dat. De partij ziet meer in het voorkomen van misstanden door de inspraak van studenten en medewerkers op onderwijsinstellingen goed te waarborgen.
Maar achteraf blussen kan toch nuttig zijn 'om het vertrouwen in het functioneren van het stelsel te behouden', antwoordt de minister. Bovendien werkt de maatregel ook preventief. 'Instellingen zullen zich in het besef van een mogelijke aanwijzing waarschijnlijk meer bewust zijn van hun verantwoordelijkheid om ongewenste ontwikkelingen bij te sturen en in de toekomst te voorkomen.'