Kölln onderzocht de ontwikkeling van de ledenaantallen tussen 1960 tot 2010. In die vijftig jaar verloren de partijen gemiddeld veertig procent van hun leden, zo’n twee procent per jaar. De daling was van de zes onderzochte landen het sterkst in Nederland, Zweden en Denemarken. In Duitsland, Groot-Brittannië en Noorwegen was de daling minder sterk.
Volgens Kölln hebben de partijen die voor 1945 zijn opgericht het meest last van de daling. ‘Hoe beter partijen gevestigd zijn in een politiek systeem, hoe meer leden ze verliezen,’ staat in een persbericht over het onderzoek. De groene partijen hebben gemiddeld minder last van een ledendaling.
Met de daling van het aantal leden is ook de hoeveelheid vrijwilligers bij politieke partijen geslonken. Daardoor hebben partijorganisaties meer personeel aangenomen dat minder betaald krijgt. De partijen drijven steeds meer op het geld dat ze van de overheid krijgen.
Door de beperkte capaciteit richten de politieke partijen zich meer en meer op de verkiezingen en minder op de periodes daartussen, concludeert Kölln. Zo komen politieke partijen verder af te staan van de samenleving.
Kölln doet de aanbeveling om de financiering van de partijen mede afhankelijk te maken van het aantal leden, om ze op die manier te verplichten ook tussen verkiezingen in de verbinding met hen aan te gaan. In tegenstelling tot de andere onderzochte landen is dat in Nederland al zo.