Dertig studenten, zowel van de UT als Saxion, en een aantal VWO- scholieren namen vanmiddag deel aan een discussie met minister Plasterk. Het onderwerp: zijn nieuwe wetsvoorstel over de normering van topinkomsten. Daarna was er de gelegenheid om de minister allerlei vragen de stellen.
‘In de jaren negentig begon de overheid met een meer bedrijfsmatige aanpak. Topambtenaren werden CEO’s en kregen dus ook bijhorende bonussen. De topsalarissen gingen richting de vier à vijf ton’, begon Plasterk zijn verhaal. ‘In 2006 kwam hier voor de wet openbaarmaking uit publieke middelen gefinancierde topinkomens, de WOPT. Deze zou er voor moeten zorgen dat de salarissen oplaag gingen, naming is shaming. Echter, als er al een effect merkbaar was dan was het wel het tegenovergestelde. De redenaties waren: ik ben hier rector van een universiteit voor twee ton. Mijn collega doet het voor vier! Daarom zijn de normeringen gekomen en zijn de topsalarissen aan banden gelegd’, aldus Plasterk.
Goed te doen
Onder leiding van hoogleraar Ramses Wessel werd de discussie geopend. Hij stelde scherp de vraag aan Plasterk of het wel te doen is, zo’n ministerssalaris. Plasterk: ‘Het verschilt erg per persoon. Sommigen zouden namelijk meer kunnen verdienen elders, anderen zijn er juist op vooruit gegaan. Over het algemeen is het goed te doen.’
‘Is er bekend waar het overige geld van de Wet Normering Topinkomsten (WNT) naar toe gaat?’, luidde een vraag uit de zaal. Plasterk reageerde adequaat: ‘Er is berekend hoeveel dit ongeveer zou opleveren, namelijk ongeveer 10 miljoen. Het CPB wilde het meenemen in hun begroting, maar een bedrag van 10 miljoen is niets op een begroting van miljarden!’
Dure auto
‘Stel een topambtenaar krijgt een salaris middels de WNT-norm, maar wordt door zijn bedrijf nog extra gecompenseerd. Zeg in de vorm van een dure auto of een mooi huis. Hoe wordt hier mee omgegaan?’ kreeg Plasterk als vraag voor zijn kiezen. Waarop hij antwoordde: ‘Het is redelijk simpel, dit wordt meegenomen in het vaststellen van de norm. Mocht het bedrijf besluiten hun CEO in het bedrijfskasteel te laten wonen, dan worden de huurkosten hiervan meegenomen in de berekening van zijn salaris. Een bedrijf kan zich dus niet verkopen met de belofte op mooie speeltjes. Eventueel zou hij nog overgehaald kunnen worden door een goede werkplek met hoogpolig tapijt. Dit wordt dan weer net niet meegenomen.’
All in the game
Afsluitend konden nog wat vragen gesteld worden op persoonlijk vlak. Uit het publiek kwam droogjes: ‘Hoi, ik ben Carolien. Wilde u altijd al minister worden en vindt u het leuk werk?’ Lachend komt Plasterk met een ontkennend antwoord: ‘Nee, zeker niet. Het is ook een wat rare droom. Je komt er namelijk niet zomaar, het is meer iets dat op je pad komt. En of ik het leuk vind? Ja, over het algemeen wel. Er zijn momenten waarop je denkt; waar ben ik aan begonnen? Maar it’s all the in game. Het hoort bij mijn baan dat het soms tegenzit, en dat wist ik van te voren.’
Het bezoek van minister Plasterk aan de UT was onderdeel van een werkbezoek aan Twente. Na de discussie met de studenten, woonde de minister nog korte presentaties bij over het onderzoek van de vakgroep Bestuurskunde. Deze vakgroep, onder leiding van hoogleraar Bas Denters, tekende voor de organisatie van het ministersbezoek.