De Raad van State heeft veel commentaar op het wetsvoorstel dat minister Bussemaker vandaag openbaar heeft gemaakt. Daarin wordt de basisbeurs afgeschaft, wat studeren duizenden euro’s duurder maakt.
Volgens de Raad zou het kabinet in elk geval een uitzondering moeten maken voor de huidige wo-bachelorstudenten. Als zij nu een basisbeurs hebben, moeten ze die niet verliezen als ze straks aan hun master beginnen.
Studenten kregen hun basisbeurs immers voor vier jaar hbo of vier jaar universiteit. Het doet er eigenlijk niet toe dat de universitaire studie is opgesplitst in een bachelor en een master. “Op het moment dat deze student aan zijn studie begon, hoefde hij er geen rekening mee te houden dat er geen recht op basisbeurs meer zou zijn voor een deel van de studie.”
Geen overgangsregeling
Maar het kabinet ziet dat anders en maakt geen overgangsregeling voor deze groep. Wie na zijn bachelor geen masterdiploma behaalt, moet alleen zijn basisbeurs voor de masterstudie terugbetalen. Het verschil tussen bachelor en master wordt in de studiefinanciering dus allang gemaakt.
Andere kritiek is fundamenteler. Studenten gaan meer betalen voor hun studie, maar waarom eigenlijk? Profiteren zij de laatste jaren meer van hun studie dan de samenleving? Raakt die verhouding soms uit balans? Daar zegt het kabinet niets over, klaagt de Raad. “Toegelicht wordt slechts dat een student in het hoger onderwijs een beter perspectief heeft op een hoger inkomen dan anderen. Maar dit is niet nieuw en nergens blijkt uit dat dit is toegenomen in recente tijd.”
De Raad erkent dat er iets moet gebeuren aan de kwaliteit van het hoger onderwijs en ja, daar moet geld voor komen. Maar in de loop der jaren bleef het budget achter bij de groei van het aantal studenten. Hoe zal dat in de toekomst gaan, als er nog veel meer studenten komen? “De genoemde ontwikkelingen leveren een investeringsopgave op die aanzienlijk hoger zal zijn dan de thans vrij te maken zeshonderd à achthonderd miljoen euro.”
Ook die kritiek legt het kabinet naast zich neer. Het zegt alleen dat er met het extra geld “wel degelijk een betekenisvolle kwaliteitsverbetering kan worden bereikt, ook wanneer het aantal deelnemers in het hoger onderwijs nog toeneemt”. Bovendien zijn er nog veel meer maatregelen genomen om de kwaliteit te verbeteren, zoals de prestatieafspraken.
Gevolgen
Verder vraagt de Raad zich af wat de gevolgen van de hogere studiekosten zijn “voor in het bijzonder de middengroepen, die naar verhouding de afgelopen jaren reeds zwaar zijn belast door bezuinigingen op voorzieningen en toenemende lastendruk”.
Maar ook daar gaat het kabinet nauwelijks op in. De ouderlijke bijdrage is namelijk geen verplichting. “Studenten maken aan de keukentafel afspraken met hun ouders over de feitelijke ouderlijke bijdrage”, schrijft minister Bussemaker. “In werkelijkheid lopen de wettelijke veronderstelling en de daadwerkelijke bijdrage soms uit elkaar.” Wie geld tekort komt, kan gewoon wat meer lenen. “Zodoende kunnen studenten uit alle inkomensgroepen en ongeacht de bijdrage van de ouder of overheid, beschikken over dezelfde maandbudgetten.”