Hoogleraar Middeleeuwse letterkunde Frits van Oostrom (Universiteit Utrecht) begon tien jaar geleden aan een ‘kruistocht in krijtstreep’ tegen ontgroeningen. Hij was toen president van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen, het genootschap dat zich stem en geweten van de wetenschap noemt.
Beroerd gevoel
‘In de privésfeer werd ik wel eens aangesproken door bevriende ouders, die mij medeverantwoordelijk hielden voor het hele stelsel van de universiteiten’, vertelt hij, ‘en die waren geschokt als ze hun kinderen na een ontgroening in het weekend thuis kregen. Ik ben zelf geen lid geweest, maar je hoort wel eens wat en je hebt je mensenkennis. Ik had er toch al een heel beroerd gevoel over en toen heb ik de rectoren van universiteiten erop aangesproken.’
Het hielp niet echt. Ze wilden er niets aan doen, want ze gingen niet over de verenigingen. ‘Heetgebakerd als ik nu eenmaal ben zei ik: je kunt er toch druk op zetten, je kunt de subsidie toch intrekken? Maar het lukte niet. Sommigen waren zelf ook lid geweest, dat speelt nu eenmaal mee.’
Vergrootglas
De ontgroeningen liggen onder een vergrootglas vanwege de incidenten bij de Groningse vereniging Vindicat. Een aspirant-lid liep daar ernstig hoofdletsel op. Je kunt zulke ongelukken misschien met wat regeltjes uitbannen, maar dat is voor Van Oostrom niet genoeg. ‘Ik hoorde eens dat eerstejaars twee uur lang geblinddoekt onder een spoorbrug moesten staan. Het gaat me niet alleen om lichamelijk letsel, het gaat me om het systeem dat het slechtste in mensen naar boven haalt. Daar moet je ook die ouderejaars tegen beschermen. Het weerwoord van die verenigingen is altijd: we zoeken het intern uit, we hebben een eigen rechtspraak. Nou, dat is een excuus waarmee het leger en de katholieke kerk niet meer wegkomen.’
Er zijn wel eerder pogingen gedaan om de ontgroeningen te verbieden en die zijn ook gestrand, vertelt historicus Pieter Caljé van de Universiteit Maastricht. ‘Vroeger hadden de universiteiten een ander gezag over studenten dan nu. Hoogleraren hielden vaderlijk toezicht op de studenten. Universiteiten hadden zelfs het recht om studenten in een kerker te stoppen. Alle universiteiten hadden toen eigen kerkers. Ze probeerden allerlei misdragingen te verbieden die bij de jeugdcultuur horen.’
Ontgroeningen dus ook. Caljé: ‘Ontgroeningen zijn altijd omstreden geweest, maar verbieden hielp niet. In de vroege negentiende eeuw koos men een andere benadering: studenten moesten zichzelf beschaven. Dat was een beschavingsideaal uit de Verlichting. Daarom kwamen er verenigingen met eigen regels. De ironie wil dat Vindicat juist is opgericht om de groentijd te beteugelen en misstanden tegen te gaan.’
Exuberant
Ook binnen corpora zijn de ontgroeningen altijd omstreden, vertelt Caljé. ‘Je hebt onder de leden een kroegpartij en een vormingspartij, zal ik maar zeggen. De ene wijdt zich aan het exuberante kroegleven, de andere wil vooral dat studenten zich kunnen ontwikkelen en beschaven.’
Daar past de ontgroening ook in. Voor sommige studenten is het een vormende ervaring: de nieuwelingen leren macht te ondergaan, terwijl de ouderejaars macht leren uitoefenen. Het overschrijden van grenzen gebeurt dan ook meestal in dispuutsontgroeningen, zegt Caljé. ‘Dat zijn kleine clubjes waar het bestuur weinig greep op heeft.’
Kinderachtig
Van Oostrom noch Caljé is lid geweest van een corps. Maar hebben ze wel eens een soort ontgroening meegemaakt? Van Oostrom begint te lachen. ‘Ik was bij een bijeenkomst van de eerbiedwaardige Koninklijke Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen in Haarlem. Nieuwe leden moeten daar altijd een voordracht over hun vakgebied houden en dan blijkt het de gewoonte om er al snel doorheen te gaan praten. Moet je je voorstellen, al die gearriveerde senioren. Dan denk je toch: wat kinderachtig.’
Ontgroenen is dus van alle tijden en misschien zelfs van alle leeftijden. Nieuw is wel dat de overheid zich ermee gaat bemoeien. In de afgelopen twee eeuwen is dat niet of nauwelijks gebeurd. Caljé: ‘Het is interessant om te analyseren hoe dat komt. Ik ben huiverig om mee te gaan met de sterke maatschappelijke drang om de groentijd opeens als een groot kwaad te zien. Het is een veel complexer fenomeen dan wat nu uit een paar incidenten wordt afgeleid.’
Van Oostrom: ‘Als je lid bent geweest kijk je misschien naar de ontgroening zoals een zuiderling naar carnaval kijkt en ik naar Leidens ontzet. Er is ongetwijfeld ook veel moois aan verbonden. En hoe erg is het om iemands schoenen te moeten likken als je later toch procureur-generaal wordt? Maar uiteindelijk is het een sadistisch systeem. Zoals het nu vaak gaat, is het SM zonder de M. Het is niet meer van deze tijd.’