Het bedrag voor r&d steeg ten opzichte van 2015 van 13,7 naar 14,3 miljard euro met ruim vier procent. Die stijging is vooral te danken aan het bedrijfsleven: dat stak bijna een half miljard meer in onderzoek en innovatie dan vorig jaar. Hogescholen en universiteiten leverden een bescheiden bijdrage met honderd miljoen euro extra: van 4,4 naar 4,5 miljard.
Amper merkbaar
Ondanks de toename kan de vlag nog niet uit, zegt het Rathenau Instituut desgevraagd. De r&d-bijdrage blijft met exact twee procent van het bruto binnenlands product (bbp) namelijk net zo groot – of klein – als in de afgelopen twee jaar, zegt onderzoeker Jos de Jonge. ‘De economie is iets gegroeid, en dus is er relatief amper een stijging merkbaar.’
De norm ligt in Nederland al jaren op 2,5 procent van het bbp. Kleinere economieën als Zweden, Denemarken en Oostenrijk, die ongeveer evenveel investeren, zitten daar met drie à 3,5 procent ruim boven. ‘Die landen hebben nu eenmaal een paar specifieke takken die hier ontbreken. Denk aan de auto-industrie en de farmacie’, legt De Jonge uit.
In Nederland moeten we het volgens hem vooral van hightechbedrijven in en rond Eindhoven hebben, legt hij uit. ‘Een belangrijk deel van ons onderzoek en innovatie wordt gedaan bij bedrijven als Philips, TomTom en ASML, dat machines maakt om chips te ontwikkelen voor onder meer Samsung en Intel. Die gaan gewoon heel goed.’
Goed begin
Het Rathenau Instituut voorspelde twee jaar terug dat de overheidsinvesteringen de komende jaren licht zouden afnemen, maar het nieuwe kabinet steekt vierhonderd miljoen euro extra in fundamenteel en toegepast onderzoek. Een goed begin, zei Pieter Duisenberg van universiteitenvereniging VSNU eerder deze week, maar er is volgens hem minstens een miljard nodig.
De Jonge denkt dat er nog veel meer geld uit Den Haag moet komen om in 2020 de doelstelling van 2,5 procent te halen. ‘Als we dat willen, dan zou er nog zeker 3,5 miljard bij moeten. Puur rekenkundig gezien natuurlijk, want ik zeg niet dat we dat ook daadwerkelijk moeten doen.’