Ruim zeventig toehoorders – een mix van studenten, medewerkers en onderzoekers van Nederlandse universiteiten – verzamelden zich donderdag in de ontvangsthal van de Campus Wijnhaven in Den Haag om mee te praten over selectie door universiteiten. Onder hen de Tweede Kamerleden Kirsten van den Hul (PvdA) en Judith Tielen (VVD), die een applaus kregen voor hun aanwezigheid.
Vrij snel na de introductie van de panelleden komt er een vraag uit het publiek. ‘Wat betekent eerlijke toelating eigenlijk?’ Gelden dezelfde regels voor iedereen of houden universiteiten ook rekening met de achtergrond van studenten?
Totaalplaatje
Een terechte vraag, vindt Kitty Cleutjens, lid van de landelijke ‘expertgroep toelatingsbeleid’ en werkzaam bij de Universiteit Maastricht. Selectie moet volgens haar ‘holistisch’ zijn en een totaalplaatje opleveren van de kandidaat-student. ‘Het gaat dus niet alleen om kennis. De opleiding moet duidelijk maken op welke criteria zij selecteert. Hierbij moeten we bias proberen te voorkomen.’
Het Nederlandse hoger onderwijs is breed toegankelijk, zo blijkt uit onderzoek van de Onderwijsinspectie en ResearchNed, maar dat betekent niet er geen verschillen zijn tussen groepen studenten. ‘Waar je woont, wie je ouders zijn, of je slechte ervaringen hebt gehad op school’, dat speelt allemaal mee, aldus Tweede Kamerlid Van den Hul. Als eerste generatie student heeft zij persoonlijk ervaren dat extra hulp soms belangrijk is. ‘Anders missen sommigen de boot.’
Cijferlijst
Maar hoe laat je deze context goed meewegen in de selectie? ‘De opleidingsdoelen moeten de selectiemethoden bepalen’, zegt docent Sebastiaan Steenman van de Universiteit Utrecht vanuit de zaal. Hij krijgt met die opmerking bijval van panelleden en publiek. De keuze voor een motivatiebrief, interview, cijferlijst of toets moet logisch aansluiten bij de inhoud van een opleiding. Zo past een kennistoets misschien beter bij een technische opleiding dan bij een kunstenstudie.
Dan moet er wel eerst meer onderzoek worden gedaan naar wat wel en niet goed werkt, vindt iemand uit de zaal. Vwo-cijfers zijn volgens hem een goede voorspeller in het begin van de bachelor, maar interviews vindt hij waardeloos. ‘Die voorspellen alleen of de interviewer en de geïnterviewde op elkaar lijken’, constateert hij stellig.
‘Het is wel wat complexer dan dat’, reageert Steenman, die in Utrecht zelf onderzoek doet naar selectiemethoden. ‘Je moet oppassen met uitspraken als ‘dit werkt wel en dit werkt niet’.’ Gestructureerde interviews werken volgens hem wel degelijk. ‘Universiteiten moeten nadenken wat goede ingangseisen zijn en daarna bepalen hoe ze dat kunnen meten’, vult panellid Hayke Everwijn, lid van de ‘expertgroep toelatingsbeleid’ en werkzaam voor de Vrije Universiteit, hem aan.
Buitenspel
Een ander thema van de middag, aangesneden door Kamerlid Van den Hul, is zelfselectie. Sommige jongeren durven of willen niet studeren, omdat ze denken dat ze het niveau niet aankunnen of omdat hun ouders vinden dat de universiteit geen plek voor hen is. ‘Daarmee komt talent buitenspel te staan’, vreest ze. Ze benadrukt het belang van rolmodellen, omdat niet alle leerlingen zich herkennen in het universiteitsleven.