De Nationale Wetenschapsagenda werd eind 2015 gepresenteerd als ‘routekaart voor wetenschappers’. Het achterliggende idee was dat Nederland zelf vragen mocht stellen aan de wetenschap. Er kwamen er bijna 12 duizend binnen en daaruit selecteerden deskundigen uiteindelijk 140 onderzoeksvragen en 25 interdisciplinaire onderzoeksthema’s.
Geen gezelschapsspel
De wetenschapsagenda bleek al snel geen vrijblijvend gezelschapsspel te zijn. Het werd een van de leidraden voor de besteding van onderzoeksgeld. Voor 2018 reserveerde het kabinet 70 miljoen euro voor de uitvoering van de agenda. Dat bedrag loopt op naar 130 miljoen vanaf 2020.
In de eerste financieringsronde kende NWO afgelopen week 54 miljoen euro toe aan 17 ‘consortia’ van kennisinstellingen, maatschappelijke organisaties en bedrijven, die zelf samen nog eens 7 miljoen euro inleggen. UT-hoogleraar Mariëlle Stoelinga leidt een van die zeventien consortia.
Teleurgesteld
Critici gaan ervan uit dat er 325 voorstellen zijn ingediend en stellen teleurgesteld vast dat de kans op een beurs slechts 5,2 procent was. Maar een woordvoerder van NWO werpt tegen dat er 325 ‘vooraanmeldingen’ waren. Daarin gaven indieners aan wat ze wilden onderzoeken en met welke partners ze wilden samenwerken. Vervolgens kregen ze een positief of een negatief advies van NWO, bijvoorbeeld omdat de voorstellen niet voldoende aansloten bij de wetenschapsagenda.
Ze konden vervolgens zelf besluiten of ze hun plannen tot achter de komma wilden uitwerken. ‘Die tussenstap hebben we bewust ingebouwd om de aanvraagdruk te verminderen, want een vooraanmelding kost minder tijd en moeite dan een uitgewerkte aanvraag. Van de 90 voorstellen die we uiteindelijk ontvingen zijn er dus 17 gehonoreerd, oftewel bijna 19 procent. Over al deze voorstellen hadden we vooraf positief geadviseerd.’ Ze benadrukt dat NWO de feedback meeneemt naar een volgende ronde: ‘We willen de aanmeldingen natuurlijk zo min mogelijk belastend maken.’
Geesteswetenschappen
Ook is er kritiek op het feit dat er nauwelijks onderzoeksprojecten in de geesteswetenschappen zijn gehonoreerd. ‘We zijn ons daarvan bewust, maar we zijn afhankelijk van de kwaliteit van de ingediende projecten en die worden door een onafhankelijke commissie beoordeeld’, benadrukt de woordvoerder. ‘De commissie toetst op drie criteria: de kwaliteit van het voorstel, de kwaliteit van het consortium en de kans op wetenschappelijke of maatschappelijke doorbraken.’
Het is volgens haar nog te vroeg om te zeggen dat de geesteswetenschappen structureel ondervertegenwoordigd zijn, ‘maar het heeft zeker onze aandacht’.