De balans is zoek, stelde de KNAW-adviescommissie van hoogleraar Bert Weckhuysen. In een interview met het HOP zei hij eind januari dat het strategische, niet-vrije onderzoek als een soort pacman het budget opeet.
Wetenschappers zijn tegenwoordig te afhankelijk van de competitie bij onderzoeksfinancier NWO en op zijn beurt zit NWO aan allerlei strategische agenda’s en convenanten vast. Het vrije onderzoek komt in het gedrang, was zijn punt.
De oplossing? Meer geld om de balans te herstellen. Dan kan NWO twee evenwaardige pijlers opzetten: een voor strategisch onderzoek en een voor vrij onderzoek dat meer voortkomt uit nieuwsgierigheid. Ook zouden de universiteiten dan wat ademruimte krijgen.
Extra geld
‘Ik zal het daar waar mogelijk ten uitvoer brengen’, schrijft minister Van Engelshoven over het advies. Ze heeft alleen geen extra geld. Het enige wat ze kan doen is het gesprek op gang brengen en hopen dat een volgend kabinet dan de portemonnee trekt.
Dus vraagt ze NWO om voortaan te turven hoeveel ongebonden onderzoek de organisatie financiert en dat in het jaarverslag te zetten. De commissie had zelf al een poging gedaan en kwam tot een verhouding van 1:2 in het voordeel van het strategische onderzoek.
Of NWO daadwerkelijk twee aparte pijlers krijgt, is de vraag. De organisatie is nog maar net gereorganiseerd en er loopt nog een evaluatie. De minister gaat erover in gesprek, belooft ze, maar ze ziet weinig in allerlei splitsingen van de budgetten en programma’s.
Rolling grants
De minister gaat ook met de universiteiten praten over de zogeheten rolling grants waar de commissie voor pleitte: geld waar wetenschappers zonder competitie gebruik van kunnen maken. ‘Bèta’s zouden bijvoorbeeld één of twee promovendi willen hebben om iets uit te zoeken’, legde Weckhuysen uit, ‘terwijl alfa’s vaak veel onderwijs geven en gewoon iets meer onderzoekstijd nodig hebben.’
Het idee van rolling grants ‘spreekt mij op zich aan’, schrijft de minister. ‘Ik wil mij daarvoor inzetten, maar vind het wel van belang om dit model verder uit te werken en de verschillen tussen de disciplines goed in kaart te brengen.’
In haar brief onderstreept ze – net als Weckhuysen zelf – ook het belang van het strategische onderzoek: beide typen onderzoek noemt ze onmisbaar. Maar ze zet een klein stapje in de richting die Weckhuysen wijst.