Eindeloos lobbyden de universiteiten voor een nieuw soort promovendus, die geen werknemer zou zijn, maar student. Met name de Rijksuniversiteit Groningen was daar groot voorstander van.
In 2016 startte een omstreden experiment met zulke studentpromovendi, waar Groningen volop aan meedeed met 1.500 promovendi. Verder haakte alleen de Erasmus Universiteit Rotterdam aan met welgeteld vijftien promotiestudenten.
Het experiment is nu voorbij en minister Dijkgraaf trekt zijn conclusie: hij ziet geen meerwaarde. Hij zet het experiment niet voort en wil de student-promovendus dus ook niet wettelijk mogelijk maken. Vanaf 2024 houdt het op.
Broos draagvlak
De promovendi zelf hadden allerlei bezwaren tegen het experiment, legt de minister uit. ‘Ik zie dat het draagvlak voor het promotieonderwijs zeer broos is’, schrijft hij. Dat ‘weegt zwaar’ bij zijn besluit.
Het ‘promotieonderwijs’ is bedoeld als derde cyclus na een bachelor- en masteropleiding. In het buitenland zijn promovendi vaak studenten, maar in Nederland is de overgrote meerderheid als werknemer in dienst.
Volgens de minister past een systeem van student-promovendi niet ‘bij mijn streven naar meer rust en ruimte in het wetenschapssysteem en een goede positie voor alle onderzoekers’.
Hij kan zich beroepen op een kritische eindevaluatie. Studentpromovendi voelen zich ondergewaardeerd, staat daarin. Ze bouwen bijvoorbeeld geen pensioen op en krijgen ook geen vakantiegeld. De ‘studenten’ voelen zich weliswaar vrijer bij het kiezen van een promotieonderwerp dan de werknemer-promovendi, maar in het dagelijks werk ervaren ze geen verschil in autonomie.
Twee kampen
De Groningse universiteit is ondanks alle kritiek fel voorstander van het nieuwe systeem, vooral om meer studenten de kans te bieden om te promoveren. Volgens de evaluatie zijn er twee ‘kampen’ ontstaan en kun je die situatie niet los zien van de overige plussen en minnen van het promotieonderwijs.
‘Het is mijn ambitie om meer rust, ruimte en continuïteit in het wetenschapssysteem te brengen en talent meer ruimte te geven’, schrijft Dijkgraaf. ‘Bij die koers past meer een streven naar uniformiteit en goede randvoorwaarden ten aanzien van de (rechts)positie van alle promovendi.’ Het promotieonderwijs draagt daar niet overtuigend aan bij, meent hij.
Een van de doelen van het experiment was ‘meer promovendi’ opleiden. Maar dat kan volgens de minister ook op een andere manier, nu het kabinet in onderzoek gaat investeren. ‘Zo kan ruimte worden gecreëerd voor ongebonden onderzoek, voor talentvolle onderzoekers en nieuwe promotieplaatsen waar nodig, en voor versterking van de verwevenheid van onderwijs en onderzoek.’