Afgelopen december werd bekend dat de UT verdere energiebesparingsmaatregelen trof; in navolging van de openbare ruimtes, moest de thermostaat in alle kantoren op 19 graden. Dat traject nam een kleine vijf maanden in beslag.
Waarom dat zo lang duurde heeft meerdere verklaringen, zegt Ray Klumpert, afdelingshoofd Onderhoud en Vastgoed bij Campus & Facility Management (CFM). ‘Alle systemen zijn sinds jaar en dag bedacht om op 21 graden te staan. Dat is helaas niet zomaar om te zetten naar 19 graden, daar moet je voor veel gebouwen een volledig luchtbehandeling- of klimaatsysteem op aanpassen. En dan verschilt het vaak ook nog eens per ruimte of de temperatuur via de lucht of bijvoorbeeld via radiatoren wordt bepaald.’
Winter- en zomerprogramma
Het inregelen van de systemen ‘is best een hele klus’, die per gebouw vaak weken duurt, vervolgt Klumpert. ‘Ter illustratie: voor het inregelen van de klimaatsystemen van Langezijds – dat nu verbouwd wordt – zijn we alleen al twee maanden kwijt.’ Bovendien is er sprake van een personeelstekort, zegt Klumpert. ‘We hebben niet genoeg meet- en regeltechnici tot onze beschikking; ook wij merken daarin de krapte op de arbeidsmarkt. Nu zijn we sterk afhankelijk van de beschikbaarheid van contractanten, maar ook zij hebben een meer dan volle agenda.’
Met het Sportcentrum als laatste resterende horde, is 19 graden Celsius voorlopig op de meeste plekken op de UT de standaard. Voorlopig dan, want met de komst van de lente en warmere buitentemperaturen in aantocht, moeten de systemen ook rekening houden met zomerse temperaturen. ‘Het zou de omgekeerde wereld zijn als het buiten rond de 30 graden is en we binnen de temperatuur koste wat kost op 19 graden proberen te houden. Dat werkt allesbehalve energiebesparend natuurlijk. We proberen een soort winter- en zomerprogramma te creëren.’
Energie besparen in laboratoria
Alleen de laboratoria vormen nog uitzondering op de 19 graden-regel. Maar de faculteiten willen samen met CFM en gebruikers onderzoeken of ook in de laboratoria en werkplaatsen energie bespaard kan worden, zegt Klumpert. ‘Dat zal sterk afhankelijk zijn van de lokale context. In sommige laboratoria zal vanwege de aard van het onderzoek de apparatuur dag en nacht aan moeten blijven staan en de temperatuur constant moeten blijven. Mogelijk dat we in andere labs wel kunnen besparen.’
Laboratoria zijn namelijk in de regel energieslurpers, illustreert Klumpert. ‘In veel labs wordt per uur zes maal de lucht ververst, in het NanoLab soms wel twintig keer per uur. Dat kost allemaal veel energie.’ Een eerste besparingsslag wordt gemaakt in de Kleinhorst. ‘Daar gaan we de regelinstallatie vervangen, waarna gebruikers kunnen kiezen uit vier standen: eco, normaal, nacht en uit. Ook in Meander zouden we snel een slag kunnen slaan; de regelinstallatie is vorig jaar vervangen, maar er nog niet op geprogrammeerd.’
10 miljoen euro meer energiekosten
De faculteiten kregen allemaal de taakstelling om energie te besparen, volgens de CFM-medewerker. ‘Op jaarbasis zijn we als universiteit 10 miljoen euro meer kwijt aan de energiekosten. Daarbij geldt de constructie dat de gebruiker de eigen gemaakte energiekosten betaalt. Naast de prikkel om te verduurzamen, ontkom je als faculteit financieel gezien niet aan besparen.’
Daarom inventariseren de faculteiten wat ze aan apparatuur hebben, wat het verbruik is en op welke manieren gedragsverandering kan helpen het energieverbruik te verminderen. ‘Mogelijk is daar iets te halen, door apparatuur op bepaalde tijden uit te zetten als het niet wordt gebruikt, of door verouderde apparatuur te vervangen door nieuwe apparatuur die op termijn energiezuiniger werkt.’