Volgens de wet moeten opleidingen in het hoger onderwijs Nederlandstalig zijn, afgezien van uitzonderingen. Maar die uitzonderingen lijken ‘steeds meer de norm te worden’, schrijft Onderwijsminister Robbert Dijkgraaf aan de Tweede Kamer.
In de politiek heerst onrust over de internationalisering van het hoger onderwijs, mede door de kamernood in de grote steden: waar moeten al die buitenlandse studenten wonen en is er dan nog ruimte voor Nederlandse studenten? Ook vrezen allerlei partijen dat studenten steeds minder goed Nederlands leren.
De minister werkt aan plannen om de toestroom van internationale studenten in goede banen te leiden, maar de Tweede Kamer heeft weinig geduld en wil dat hij nu al iets doet – bijvoorbeeld aan de overvloed aan Engelstalig onderwijs. Maar wat dan?
Kamerlid Pieter Omtzigt vroeg in een motie om strengere handhaving van de wet door de Inspectie van het Onderwijs. Die motie kreeg grote steun in de Kamer. Van de grote partijen stemde alleen Dijkgraafs partij D66 tegen.
Lege handen
Maar wat valt er te handhaven? De inspectie staat momenteel met lege handen, blijkt uit Dijkgraafs brief. De instellingen voldoen allemaal aan de wet zoals die nu geldt, meent hij. Ook kwaliteitskeurmeester NVAO kan niets anders doen dan de ‘spelregels’ verduidelijken.
Hooguit kan de minister strenger worden voor nieuwe opleidingen. Die moeten immers ‘doelmatig’ zijn, anders mogen ze niet van start gaan. En misschien zijn ze niet doelmatig als ze nodeloos Engelstalig zijn, redeneert Dijkgraaf.
Maar eigenlijk heeft hij geen zin om zulke regels even snel aan te passen, vooruitlopend op de nieuwe wetten en regels waar hij nu over nadenkt. Liever maakt hij deze zomer met bestuurders van universiteiten en hogescholen tussentijdse afspraken over de onderwijstaal.
Achtergrond
Om zinnige afwegingen aan te moedigen schetst hij voor bestuurders in vijf bladzijden de achtergronden en bedoelingen van de huidige wet. Daarin springt vooral de passage in het oog over het bevorderen van de ‘uitdrukkingsvaardigheid in het Nederlands’.
Volgens de wet moeten opleidingen het Nederlands van hun Nederlandse studenten bevorderen. Maar hoe ze dat proberen te doen, mogen ze zelf weten. Ze worden er niet op afgerekend. Er is geen ‘resultaatverplichting’.
Toch is het wel belangrijk, onderstreept Dijkgraaf. ‘Een goede uitdrukkingsvaardigheid is geen bijvangst, maar een essentieel onderdeel van elke opleiding in het hoger onderwijs’, legt hij uit. Het kan zomaar terugkomen in de kwaliteitsbeoordeling in het hoger onderwijs, meent hij.
Plannen
Eerder deelde hij zijn eigen plannen om grip te krijgen op de internationalisering. Als het aan hem ligt, moeten ook buitenlandse studenten straks een beetje Nederlands leren. Zo zijn er meer ingrepen die hij voor ogen heeft, zoals het mogelijk maken van een numerus fixus voor Engelstalige trajecten binnen een opleiding. Het voordeel daarvan: opleidingen blijven toegankelijk voor Nederlandse studenten en kunnen niet meer overspoeld worden door studenten uit andere landen.
Tegelijkertijd wil hij de grenzen niet sluiten. Universiteiten en hogescholen vlakbij de Duitse en Belgische grens hebben volgens hem een ‘andere positie’. Ook voor studies in de tekortsectoren wil hij liever geen drempels opwerpen. Uiteindelijk streeft hij naar een vorm van ‘centrale regie’ om de toestroom van internationale studenten te beheersen.
Motie
Maar daar gaat zijn huidige brief niet over. Deze brief lijkt vooral bedoeld om het ongeduld van de Tweede Kamer te temperen. Die motie van Omtzigt over handhaving van de wet is aangenomen op 7 februari; de minister moest er een keer op reageren. Zijn brief houdt het midden tussen een update (hier zijn we mee bezig), een reflectie (dit was de bedoelding) en een oproep aan bestuurders (wees zorgvuldig).
Afgelopen september zei hij in een toespraak aan de Universiteit Maastricht dat het inmiddels traditie is om bij de opening van het studiejaar de alarmbellen te laten rinkelen vanwege de internationalisering. Hij wilde zich echter niet laten opjagen, ‘want er zijn overduidelijk enorme voordelen voor de arbeidsmarkt en voor de kwaliteit van het onderwijs’.