Onderwijsminister Robbert Dijkgraaf werkt aan een ‘toekomstverkenning’ van het mbo en hoger onderwijs. Het rapport wordt opgesteld door verschillende onderzoeksbureaus en ‘verkent’ hoe het hele stelsel van mbo, hoger onderwijs en wetenschap eruitziet in het jaar 2040. In afwachting van de toekomstverkenning zijn de Nederlandse universiteiten alvast aan een eigen visie op de toekomst begonnen, die is opgesteld door een werkgroep onder leiding van Elmer Sterken, oud-rector van de Universiteit Groningen. De universiteiten presenteren hierin hun eigen visie voor het jaar 2040.
Door de val van het kabinet is het de vraag wat met de ‘toekomstverkenning’ van Dijkgraaf gebeurt. Mogelijk worden de plannen (of een deel daarvan) controversieel verklaard. Dat betekent overigens niet dat het rapport-Sterken in de prullenbak belandt. ‘Het advies van de werkgroep is voor UNL de basis voor de aankomende verkiezingen, om de verschillende partijen te wijzen op de visie van de universiteiten’, weet Fikkers.
Uit balans
Volgens Fikkers is het rapport 'Kiezen voor Kwaliteit in 2040' van de werkgroep-Sterken een antwoord van koepelvereniging UNL op de toekomstverkenning van minister Dijkgraaf. ‘De werkgroep bestond uit rectoren, vicevoorzitters en voorzitters van de universiteiten. Al vrij snel werd duidelijk dat er binnen de groep veel energie was om redelijk ver te gaan met onze adviezen. Duidelijk werd ook dat het handhaven van de huidige status quo geen optie is.’
Waarom niet? Universiteiten krijgen in de komende decennia te maken met grote uitdagingen, zowel intern als extern. Wat te denken van deglobalisering, concurrentie van commerciële aanbieders en universiteiten buiten Europa, om nog maar te zwijgen over digitale disrupties, demografische, financiële, en politieke veranderingen. Als universiteiten niets doen, raken ze op zijn zachts gezegd ‘uit balans’.
Consolideren en onderscheiden
Daarom kiezen de universiteiten in het advies voor een belangrijke trendbreuk: ze willen niet verder groeien, maar consolideren. Universiteiten mikken op een maximum van 350.000 studenten. ‘Deze consolidatie geeft het hoger onderwijs rust en ruimte’, aldus Fikkers. Terwijl universiteiten ‘onstuimig’ zijn gegroeid, zijn hogescholen inmiddels aan het krimpen. De werkgroep koerst daarom op betere samenwerking met het hbo. Volgens het advies moeten universiteiten ‘complementair en gelijkwaardig’ worden aan hogescholen. Dit is hoognodig, want de arbeidsmarkt schreeuwt om geschoolde hbo’ers (en mbo’ers). Zo’n vijftien procent van de studenten aan universiteiten is beter af op een hogeschool, aldus de werkgroep.
Om het Nederlandse onderwijssysteem weer in balans te brengen, willen universiteiten zich duidelijker positioneren ten opzichte van hogescholen en tegelijkertijd meer samenwerken op het gebied van voorlichting, doorstroming en gezamenlijke opleidingen. Als het aan de werkgroep-Sterken ligt, wordt een groot deel van de universitaire masters tweejarig, en onderscheiden deze opleidingen zich sterker van hbo-masters, die vooral op de arbeidsmarkt gericht zullen zijn. ‘Door de nieuwe positionering verwachten we uiteindelijk dat de instroom op universiteiten consolideert en die van de hogescholen groter wordt.’
Bekostiging
Ook de bekostiging van universiteiten moet volgens de werkgroep-Sterken op de schop. Een nieuw financieringssysteem moet de druk van de ketel halen bij de instellingen, die kampen met ruimtetekort, werkdruk en andere groeipijnen. ‘We willen toe naar een capaciteitsbekostiging’, vertelt Fikkers. Dit houdt in dat individuele universiteiten een vaste pot geld krijgen, in plaats van de huidige financiering per student. ‘Toen het huidige systeem werd ingevoerd, was een bekostiging per student volkomen logisch: we wilden van 15 procent hogeropgeleiden naar 40 procent in Nederland.’
Maar na verloop van tijd zorgde de bekostiging per student volgens Fikkers voor ‘groei op steroïden’. ‘Er ontstond een rat race tussen universiteiten en hogescholen, en tussen universiteiten onderling: instellingen gingen onderling concurreren. Inmiddels is de druk overal voelbaar. Er is regie nodig. Het doel is consolidatie in plaats van groei zonder rem.’ Het grote voordeel: universiteiten hoeven niet langer te knokken om studenten en kunnen meer gaan samenwerken, een eigen profiel ontwikkelen en elkaar aanvullen.
In het beoogde nieuwe bekostigingssysteem coördineert een centraal orgaan hoeveel onderwijsplekken een universiteit krijgt. Landen als Noorwegen, Zweden, Finland en Ierland werken al met een vergelijkbaar systeem. Tegelijkertijd houdt de werkgroep-Sterken rekening met de verschillen tussen regio’s, benadrukt Fikkers. ‘Sommige universiteiten in het westen willen niet meer groeien. Zij zeggen: onze gemeenschap kan het niet meer aan. Voor andere regio’s geldt dit veel minder. Ook willen universiteiten die opleiden voor tekortsectoren, zoals techniek, zorg en onderwijs, blijven doorgroeien. Twente is hier een voorbeeld van.’
Internationalisering en tekortsectoren
In de afgelopen decennia groeiden universiteiten vooral door de sterke toename van het aantal internationale studenten. De internationalisering van het hoger onderwijs staat momenteel hoog op de politieke agenda. Veel partijen vragen om een stevige rem op de instroom van internationals en een ander taalbeleid. De werkgroep-Sterken bemoeit zich volgens Fikkers niet direct met deze discussie. ‘Het gaat in het rapport in eerste instantie om een vergezicht voor 2040.’
Niettemin onderschrijven de universiteiten het belang van internationalisering in het rapport. ‘We hopen het denken in Den Haag te beïnvloeden. Als universiteiten blijven we heilig geloven in het belang van de international classroom, met ongeveer 25 procent internationale studenten. Laat ons daaraan bouwen, zeggen we tegen de politiek.’
Als beleidsbepalers gehoor geven aan het rapport-Sterken, zijn de gevolgen ook voor de UT groot, weet Fikkers. Al staat de Twentse universiteit volgens hem goed ‘voorgesorteerd’. ‘In de toekomst gaat de samenwerking met Saxion, Windesheim en andere onderwijsinstellingen nog belangrijker worden, waarbij de UT fungeert als spil en aanjager in het regionale ecosysteem. Daarnaast hebben we als technische universiteit een belangrijke taak om op te leiden voor tekortsectoren.’