Check: Hebben universiteiten inderdaad weinig te zeuren?

| Hoger Onderwijs Persbureau

In een opvallend interview veegt de Twentse hoogleraar Barend van der Meulen de vloer aan met de klachten van universiteiten over geldgebrek en de wet die internationalisering moet afremmen. Kloppen zijn stellingen?

Photo by: Frans Nikkels

Vooral universiteiten klagen steen en been over de bezuinigingen van het kabinet en een wetsvoorstel dat het aantal buitenlandse studenten moet terugdringen. In een interview met U-Today laat hoogleraar Barend van der Meulen een tegengeluid horen.

Van der Meulen bestudeert ‘institutionele aspecten van het hoger onderwijs’. Zijn uitspraken leggen dus gewicht in de schaal, maar gaat hij niet te kort door de bocht? We nemen twee stellingen onder de loep en het blijken halve waarheden. Van der Meulen reageert.

Stelling 1: internationalisering

‘De Wet Internationalisering in Balans waar universiteiten nu voor vrezen, daar werd door sommigen zélf voor gelobbyd. Dat is geen idee van de PVV of van Pieter Omtzigt, dat komt vanuit universiteiten zelf’, zei Van der Meulen in het interview.

Wat houdt die wet in?

De Wet Internationalisering in Balans kent twee aspecten. Allereerst kunnen opleidingen straks een Nederlandstalig traject naast het Engelstalige traject aanbieden en de instroom bij het Engelstalige traject beperken. Op die manier kunnen ze het aantal buitenlandse studenten maximeren, terwijl ze toegankelijk blijven voor Nederlandse studenten.

Ten tweede komt er een ‘toets anderstalig onderwijs’. Het Nederlands wordt weer de norm in het hoger onderwijs, stelt het kabinet. Engelstalige bacheloropleidingen moeten straks de keuze voor hun onderwijstaal verantwoorden en als dat niet lukt, moeten ze overstappen op het Nederlands.

Hebben de universiteiten hiervoor gelobbyd?

Wel voor dat eerste deel, maar zeker niet voor de taaltoets. Met hun Engelstalige opleidingen trokken de universiteiten steeds meer buitenlandse studenten. Dit werd van harte aangemoedigd door de politiek. Maar er kwamen zoveel studenten, dat de universiteiten het bij sommige opleidingen te veel vonden.

In 2018 vroegen ze de politiek om de mogelijkheid van een numerus fixus voor buitenlandse studenten. Dan konden ze de internationalisering beperken zonder de toegankelijkheid voor Nederlandse studenten in gevaar te brengen.

Dit bleek juridisch lastig, met name binnen Europa: je mag immers niet discrimineren op nationaliteit. Maar via een aparte numerus fixus voor ‘anderstalige’ en Nederlandstalige trajecten kan het alsnog. Daar hoor je de universiteiten zeker niet over klagen.

En dat tweede deel? In de politiek heerste steeds meer het sentiment dat er te veel buitenlandse studenten zijn: ze zouden geld kosten en de woningmarkt onder druk zetten. Universiteiten werven die buitenlandse studenten alleen maar uit winstbejag, was de verdenking, terwijl ze inhoudelijk gezien net zo goed in het Nederlands konden lesgeven. Vandaar die taaltoets.

Die taaltoets is het omstreden deel van de WIB, zeker toen het nieuwe kabinet alvast een bezuiniging inboekte van aanvankelijk 293 miljoen euro (later afgezwakt tot 168 miljoen euro). Daar hebben de universiteiten absoluut niet voor gelobbyd.

Oordeel

De uitspraak van Van der Meulen is een halve waarheid.

Reactie Van der Meulen over internationalisering

De universiteiten vroegen inderdaad niet om deze specifieke taalmaatregelen, erkent Van der Meulen in een schriftelijke reactie, maar ze hadden kunnen weten dat een numerus fixus voor buitenlandse studenten politiek onhaalbaar was en ze hadden de Europese regels kunnen kennen. Ze hadden bovendien zelf minder Engelstalig onderwijs kunnen aanbieden. ‘Door het probleem op het bord van de overheid te leggen en zelf niets te doen, kregen ze de lelijke politieke oplossing die er nu ligt.’

Stelling 2: onderfinanciering van universiteiten

Een rapport van PwC uit 2021 bevestigde het idee van ‘onderfinanciering’ in het hoger onderwijs. Van der Meulen: ‘Voor het mbo en hbo zijn toen keurige analyses gemaakt, voor de universiteiten is alleen maar afgegaan op wat mensen gezegd hebben. Dus als mensen zeggen dat er één miljard tekort is, dan zal er wel een miljard tekort zijn. Dat vind ik niet overtuigend.’

Wat voor rapport schreef PwC?

Op verzoek van het toenmalige kabinet onderzocht PwC (of eigenlijk de afdeling Strategy&) de financiering van het mbo, hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek. Het budget voor het mbo en hbo was in principe toereikend, meende PwC met enkele nuances, maar de universiteiten kwamen geld tekort.

Hoeveel geld tekort?

PwC kwam tot 800 miljoen euro structureel plus één keer 300 miljoen euro. In hun lobby tellen de universiteiten dit op tot 1,1 miljard euro per jaar. Dat strookt niet helemaal met het rapport.

Van die 800 miljoen was de helft vanwege een tekort aan financiering voor onderzoek, 200 miljoen voor ‘achtergebleven investeringen’ en nog eens 200 miljoen euro voor kleinschaliger onderwijs.

Hoe kwam PwC tot deze bedragen?

De onderzoekers gebruikten een ‘combinatie van interviews, literatuuronderzoek en data-analyse’. Ze keken onder meer naar de werkdruk, de stijging van het ziekteverzuim, de ontwikkeling van de onderwijs- en onderzoeksbudgetten en de toename van het aantal studenten en medewerkers.

Een van de uitkomsten was dat de onderzoekfinanciering minder hard groeide dan de financiering voor onderwijs. Om dit gelijk te trekken, zou 400 miljoen euro nodig zijn.

Het gaat dus om een combinatie van berekeningen en (politieke) ambities. Je zou ook andere keuzes kunnen maken, schrijven de onderzoekers, bijvoorbeeld door meer opleidingen in het Nederlands aan te bieden en minder buitenlandse studenten te trekken.

Oordeel

Ook de tweede uitspraak van Van der Meulen lijkt een halve waarheid. De onderfinanciering aan de universiteiten is volgens dit rapport geen 1,1 miljard euro per jaar, zoals de universiteiten geregeld claimen. PwC voerde wel gesprekken, maar baseerde zich niet alleen daarop.

Reactie Van der Meulen over onderfinanciering

‘De berekeningen in het PwC-rapport berusten sterk op de veronderstelling dat het onderzoeksbudget mee moet stijgen met de studentenaantallen en de klachten over de werkdruk’, zegt Van der Meulen. ‘Het eerste punt is dubieus: het miskent dat het universitaire onderzoek ook een functie heeft buiten het onderwijs om. Als studentenaantallen dalen, is dat onderzoek nog steeds nodig; als de aantallen stijgen, hoeft er niet per se meer onderzoek te worden gedaan.’

En de werkdruk? ‘Er is geen enkele aanwijzing dat meer geld tot minder werkdruk leidt’, zegt Van der Meulen. Je kunt volgens hem beter naar de mechanismes kijken die de werkdruk zo hoog maken.

Feiten

Van der Meulen: ‘Ik denk dat we het over de feiten redelijk eens zijn, maar niet over de interpretatie ervan. Er valt in lang bestek nog meer over te zeggen, en in het interview deed ik het inderdaad in (te) kort bestek.’

Stay tuned

Sign up for our weekly newsletter.