Zowel in de Eerste Kamer als in de Tweede Kamer is een meerderheid voor het experiment met promovendi die geen salaris maar een studiebeurs krijgen. De volksvertegenwoordigers hoeven ook niet over het experiment te stemmen. Maar ze mogen wel vragen stellen en dan kan de minister het experiment eventueel nog aanpassen.
Tweeduizend promovendi
Dat lijkt ze niet van plan, ook al hebben zowel de Tweede Kamerleden als de senatoren bedenkingen. Neem alleen al de omvang van het experiment. Tweeduizend promovendi mogen eraan meedoen van de minister. Zijn dat er niet wat veel?
Het experiment moet wel enige omvang hebben, antwoordt minister Bussemaker. Ze wil immers van alles weten. Komen er promovendi uit het buitenland op de nieuwe promotieplaatsen af? En welke disciplines trekken meer promotiestudenten?
Bovendien zou maar tien procent van alle promovendi meedoen aan het experiment. Ter onderbouwing maakt ze een simpele rekensom: om te weten hoeveel promovendi er zijn, vermenigvuldigt ze het jaarlijkse aantal promoties met vijf (want promovendi zijn gemiddeld vijf jaar bezig). Zo komt ze uit op ruim negentienduizend promovendi. Daar tien procent van is – afgerond naar boven – tweeduizend promovendi.
Wetsvoorstel
Dat is inclusief buitenpromovendi (die in hun vrije tijd promoveren) en buitenlandse promovendi met een beurs uit eigen land. Maar exclusief alle promovendi die halverwege hun promotietraject afhaken.
Het experiment staat in een ‘algemene maatregel van bestuur’, zodat parlement en senaat er niet over hoeven te stemmen. Mocht het heel gevoelig liggen, dan moet er alsnog een wetsvoorstel komen. Dat hoeft waarschijnlijk niet, gezien de steun van oppositiepartij CDA.
Toch heeft ook die partij aarzelingen. Promotiestudenten bouwen geen pensioen op en hebben na ‘ontslag’ geen recht op een werkloosheidsuitkering. Ze hebben kortom slechtere arbeidsvoorwaarden dan werknemer-promovendi. Komen er dan geen eersterangs- en tweederangstrajecten, wil het CDA weten. Zullen de meest succesvolle kandidaten straks werknemer-promovendi worden, terwijl de minder gewilde kandidaten promotiestudent worden?
Voor- en nadelen
Die vraag is juist een reden om het experiment te starten, vindt minister Bussemaker. “Omdat elke promotievorm zijn eigen voor- en nadelen heeft, kan een vorm die voor de een niet aantrekkelijk is, voor de ander juist wel aantrekkelijk zijn. Ik wil dit juist meten met dit experiment.”
Aan de komst van de promotiestudent ging een jarenlange lobby van universiteitenvereniging VSNU vooraf. Voor universiteiten is het grote voordeel van de promotiestudent dat hij veel goedkoper is dan de werknemer-promovendus.