Wanneer ben je begonnen op de UT?
‘Sinds 1982 werk ik aan de universiteit. Vlak daarvoor raakte ik mijn baan kwijt als receptioniste bij een meubelzaak. De UT zette regelmatig vacatures in de krant, waarop ik reageerde. Vlak voor kerst kwam er een plek vrij op de telefooncentrale. Een paar dagen later zat ik op de kerstborrel en in het nieuwe jaar mocht ik beginnen. Ik ben nooit meer weggegaan.’
Begon je meteen in Cubicus?
‘Nee, de UT had in de jaren tachtig nog een telefooncentrale. Daar werkte ik. Een echt meidenclubje, met een bordje ‘stilte’ op de deur. Langzaam is de centrale uitgekleed. Na verschillende werkplekken, kwam ik negen jaar geleden in Cubicus terecht. Ik heb hier by far de leukste jaren. De sfeer is uniek: hoogleraar of student, iedereen is gelijk. Volgens mij komt het door het gebouw. Cubicus voelt als de huiskamer van de campus. Tuurlijk, er verdwalen wel eens mensen. Ik doe niet anders dan uitleggen, maar dat verdwalen was de intentie van de architect. Hij zei: zo ontmoeten mensen elkaar.’
Wat is het mooiste plekje van Cubicus?
‘In de ochtend gooi ik iets voor acht uur het gebouw open. Ik loop dan altijd even naar de loopbrug en tuur over de vijver. Alles is dan zó rustig. Voor mij is dit het mooiste moment van de dag. Sommige mensen vinden Cubicus lelijk, maar dan kijken ze niet goed. Het is verreweg het mooiste gebouw van de campus.’
Wat is het gekste dat je hebt meegemaakt in dit gebouw?
‘Er was een tijd lang een vaste beller, meneer Van Kesteren. Hij belde soms drie keer in de week. Dan poneerde hij een stelling over de Himalaya of het paleis op de Dam. Ik reageerde met een kwinkslag. Dat vond hij prachtig. Hij moest hard lachen en hing weer op. Op een dag belde Van Kesteren niet meer. Ik ging googelen en zag dat hij was overleden. Het bleek een ontzettend markante man, die zelfs een keer in het televisieprogramma van Menno Buch zat. Hij belde rustig naar het Vaticaan of het Witte Huis om ze van zijn stellingen te verwittigen.’
En de Cubicus-huisdieren. Hoe zit dat precies?
‘We hadden een poes. Poes is geboren in de bosjes achter het gebouw. Mijn voorganger ontfermde zich over haar. Toen ik negen jaar geleden begon, kreeg ik de erfenis: ik mocht voor Poes zorgen. We kregen al snel een band. Ze zat altijd naast mij op het muurtje bij de Cubicus. In 2015 zag ik dat het niet goed ging met Poes. Eenmaal bij de dierenarts, bleek dat ze twee liter vocht vasthield en overal tumoren had. Poes kreeg een spuitje. We hebben haar begraven in de beeldentuin van de Cubicus. Geboren en begraven bij de Cubicus: de cirkel was rond.’
Iets heel anders. Ben je verliefd, verloofd of getrouwd?
‘Ik ben al veertig jaar verloofd. Dat is volgens mij een unicum. Trouwen kwam er nooit van. En van uitstel komt afstel, zeg ik altijd. We wonen nu 38 jaar samen in Borne en hebben het heel leuk met z’n tweeën en Sjakie de kater.’
Wat doen jullie om te ontspannen?
‘We gaan graag op vakantie. Ieder jaar zijn we twee of drie keer in Schotland. Daar komen we al veertig jaar. Het is in Schotland of je twee versnellingen terugschakelt. De sfeer, de manier waarop mensen met elkaar omgaan. Ze zijn zó open. Schotten rennen niet langs elkaar heen. Bij de bakker hoef je niet bang te zijn dat mensen zomaar voordringen. En natuurlijk de whisky. Met een goede malt trakteer je mij.’
Wat vind je in je werk belangrijk?
‘Ook weer openheid. Kijk mensen aan. Praat met elkaar. Ik ben voor iedereen aanspreekbaar. Of het nou een verkeerde studiekeuze of een dreigende echtscheiding is, mensen kunnen bij mij hun ei kwijt. Ik denk nooit: gatver, wat een vervelend mens. Ik kan met iedereen overweg, van de hoogleraar tot de juffrouw die ’s morgensvroeg staat te poetsen.’