Een half jaar wonen en werken in de Franse hoofdstad. 's Ochtends met Le Monde nonchalant onder de arm naar het werk, tussen de middag lunchen op een bankje langs de Seine, met collega's een ommetje maken over de Champs Elysées, 's avonds slenteren door studentenwijk Quartier Latin.
De werkelijkheid is anders. Voor Esther van Vroonhoven althans. 's Ochtends stapt ze vlakbij haar onderkomen in de zuidelijke suburb Orsay in een bus van het CEA. Omdat het instituut slecht of eigenlijk niet met het openbaar vervoer te bereiken valt, bieden tachtig bussen uitkomst voor het personeel zonder auto. Om kwart voor negen 's ochtends leveren de bussen de werknemers af op het terrein, 's middags om kwart voor vijf vangt de terugreis aan.
Het atoomcentrum, zoals CEA in de volksmond heet, ligt in een plattelandsgebied vijfentwintig kilometer ten zuiden van de Périphérique. Er werken vijfduizend mensen. Veel Franse charme straalt het instituut niet uit. De gebouwen op het omheinde en streng beveiligde terrein zijn oud. Ook het interieur doet ouderwets aan. De afbladderende oranje-bruine verf op de muren van de lange gangen stamt zo te zien nog uit de tijd van Charles de Gaulle die het instituut na de Tweede Wereldoorlog opzette.
DE onderzoeksgroep waar Van Vroonhoven bij hoort, Service de Physique et de Chimie des Surfaces et Interfaces (SPCSI), is tijdelijk verhuisd. 'Onze ruimte wordt nu onder handen genomen', zegt Van Vroonhoven. 'Ze zijn bezig met een grote opknapbeurt.' De zes leden van de groep verblijven daardoor in een kleine werkkamer verder op de gang. Waar Van Vroonhoven zit laat zich raden, haar computer toont de homepage van de Volkskrant. Een paar deuren verderop is een gemeenschappelijke koffieruimte. De kamer is leeg. 'Hier kunnen we gaan zitten. Ze pauzeren hier toch nooit samen', zegt Van Vroonhoven terwijl ze een bekertje met automaatkoffie vult. 'Best ongezellig.'
De natuurkundige studeerde deze zomer bij TN af bij vastesstoffysica. TN-professor Bene Poelsema schreef een aanbeveling voor het Scholarship 2000 van het Universiteitsfonds. Van Vroonhoven won de jaarlijkse geldprijs die veelbelovende afgestudeerden de kans biedt om over de grens te studeren. Zestienduizend gulden kreeg ze om zes maanden onderzoek te doen in CEA. Half september vertrok ze naar Parijs.
CEA is het grootste nationale onderzoeksinstituut van Frankrijk. In eerste instantie moest het atoomcentrum ervoor zorgen dat de Franse staat zo vlak na de oorlog voorop bleef lopen op het gebied van de atoomenergie. Later kwamen er andere onderzoeksgebieden bij, zoals onder meer de vastesstoffysica. Sinds een aantal jaren beschikt deze afdeling over een LEEM, een low energy electron microscope. 'Toen ik besloot me kandidaat te stellen voor het Scholarship, dacht ik aan dit instituut. Ik wist van Poelsema dat ze hier een LEEM hebben en het leek me interessant omdaar eens mee te werken.'
Van Vroonhoven vertelt dat de microscoop in 1962 werd uitgevonden. 'De LEEM is een veelbelovend apparaat waarmee het mogelijk is om videobeelden te krijgen waarop hele kleine eilanden te zien zijn van slechts één atoomlaag hoog. Wij proberen met behulp ervan de grootte van de Schwoebel-barrière te onderzoeken. Die kennis is nodig om voor bijvoorbeeld chips precieze lagen te kunnen laten groeien.'
Ze legt uit dat ze bekijken hoe een laag precies groeit. 'We nemen een plakje koper dat met het blote oog volkomen vlak lijkt, maar dat eigenlijk een flauwe trap is. Op dat plakje schieten we koperatomen. Die hechten zich aan het oppervlak. Dat doen ze in groepjes die eilanden vormen op zo'n traptree. We bekijken hoe snel een eiland groeit en dus in omvang toeneemt. Uit die snelheid en het aantal inkomende atomen per seconde berekenen we de energie die een atoom nodig heeft om een tree naar beneden te gaan en zich bij een daar gevormd eiland te voegen. Die energie is de Schwoebel barrière.'
Werken met de LEEM -kosten een slordige twee miljoen gulden- kan nog maar op een paar plaatsen in de wereld. 'Ik weet dat er een paar microscopen in Amerika staan en volgens mij ook eentje in Duitsland. Maar ze zeggen hier in CEA dat ze de enige in Europa zijn', glimlacht Van Vroonhoven. Aan het Franse chauvinisme raakt ze zo langzamerhand wel gewend.
'Alle onderzoekers schrijven hun proefschrift in het Frans. Ze zeggen dat er anders straks geen Franse vakliteratuur meer over is.' Van Vroonhoven lacht. 'Ik denk juist aan het bereik van zo'n proefschrift, een engelstalige versie wordt toch veel meer gelezen?'
'Ook zoeken wetenschappers meestal een baan binnen Frankrijk. Bijna niemand steekt hier de grens over. Dat is ook geen vereiste. Bij ons wordt het juist heel erg op prijs gesteld, is het bijna noodzakelijk dat je buitenlandse ervaring hebt.' Van Vroonhoven is zelf net terug van haar stage in Argentinië. 'Nu zit ik alweer hier. Het is even omschakelen. Met onderzoek zijn ze hier natuurlijk veel verder dan in een land als Argentinië, maar daar is het sociaal gezien leuker. Hier denk ik weleens: je mag best vragen hoe het met me gaat.'
Maar daar hebben de Franse onderzoekers geen tijd voor. 'Ze zijn hier alleen maar met hun onderzoek bezig. In Twente wordt ook serieus gewerkt, maar in CEA is iedereen elke dag uit op succes. Dat komt volgens mij omdat Twentse aio's ook andere taken hebben, onderwijs geven bijvoorbeeld.'
OOK in de groep van Van Vroonhoven is de jacht op succes voelbaar. 'Mijn begeleider is heel fanatiek. Heeft hij aan het einde van de dag niets bereikt dan zegt hij dat het geen zinvolle dag was. Terwijl ik denk, misschien zie je nu geen resultaat maar heb je wel hele nuttige dingen gedaan.'
Van Vroonhoven is de enige van haar afdeling die met de LEEM werkt. Maar niet zonder een technisch assistent aan haar zijde. 'Het valt me op dat de Franse onderzoekers weinig van apparatuur afweten. Dat zit niet in hun opleiding.' Vandaar dat ze in grote mate afhankelijk is van de technicus. 'Hij heeft de verantwoordelijkheid over het apparaat. Is hij er niet, dan kan ik niet met de LEEM werken.' Ze wijt het ongerief aan de sterke vakbonden. 'Zulke technici bestonden in Nederland eerst ook, maar zijn allang verdwenen. Onderzoekers krijgen zelf meer verstand van de apparatuur, dat zit ook in ons curriculum.'
Niet alleen de technisch assistent houdt de boel op. 'De LEEM is op het moment kapot', vertelt Van Vroonhoven. 'We weten niet wat er aan de hand is, maar noch ik noch de technisch assistent mag met de fabrikant bellen. Alle contacten lopen via het hoofd van de groep, monsieur Ernst. Dat is vervelend, want ik wil verder.'
Met Ernst heeft Van Vroonhoven verder weinig te maken. Haar directe begeleider iswetenschapper Ludovic Douillard. 'Met hem heb ik een goed contact. We wisselen veel informatie uit. Hij is als een van de weinigen heel toeschietelijk en bereid me met van alles te helpen.'
Later, terug op de werkkamer, biedt Douillard, als om dat waar te maken, aan om een rondleiding te geven langs de verschillende microscopen. Intussen wandelt monsier Ernst binnen. 'Hoe is het met de LEEM?', vraagt hij. 'Nog steeds kapot. We hebben een email naar de fabrikant gestuurd', deelt Van Vroonhoven mee. 'Niet gebeld?', vraagt Ernst. 'Nee alleen gemaild', zeggen Van Vroonhoven en Douillard vermoeid.
Terwijl Douillard enthousiast verhaalt over de verschillende microsopen vraagt Van Vroonhoven hem terloops of CEA vergelijkbaar is met een instituut in Nederland. 'Non', glimacht de Fransman, 'dit is typisch Frans'. Maar op de vraag hoeveel LEEMs er zijn, gebiedt de eerlijkheid hem te zeggen dat Duitsland er ook eentje heeft. 'Maar jullie in Twente hebben straks een SPLEEM', zegt hij tegen Van Vroonhoven. Die vertelt dat de UT inderdaad vanaf volgend jaar over een zusje van de LEEM zal beschikken. 'De SPLEEM is een spin polarised LEEM waarmee je een magnetisch contrast kunt waarnemen.'
Had ze dan niet net zo goed thuis kunnen blijven? 'Nee', verzekert Van Vroonhoven, 'ik verwacht sowieso veel te leren van dit instituut. En ik vind het leuk om een tijdje in het buitenland te leven.'
Later in haar kamer in Orsay vertelt Van Vroonhoven dat ze het liefst in een studentenhuis was gaan wonen. 'Maar dat kan alleen wanneer je bij de universiteit staat ingeschreven. Particuliere studentenhuizen kennen ze hier niet.'
Daarom slaapt ze in het souterrain van een Franse familie. Naast de levensmiddelenvoorraad en de wasmachine van het gezin zijn een keukentje, douche en slaapkamer gemaakt. Van Vroonhoven betaalt er maandelijks achthonderd gulden voor. 'Dat valt nog mee. Het leven is hier erg duur, een student in Parijs heeft per maand zo'n drieduizend gulden nodig.'
Jammergenoeg heeft de ruimte een paar nadelen. 'Ten eerste is het hier vaak ijskoud. Dat komt omdat de familie de verwarming reguleert. Ik kan daar niet bij. En het is hier enorm vochtig.' Van Vroonhoven wijst veelbetekenend op twee vochtvreters in haar slaapkamer. 'In de winkel zeiden ze dat ze na twee weken verzadigd zijn. Nou, hier waren ze na een halve week al vol'.
Gelukkig verlaat ze in het weekend het kille souterrain om Parijs te verkennen en is Nederland dichtbij. 'Stukje bij beetje leer ik de stad kennen. En ik ben ineens erg populair, iedereen kan gemakkelijk een weekendje langskomen.'
Van Vroonhoven overweegt na haar Franse verblijf een aioschap. 'Ik wilde altijd promoveren, zodat ik dan niet voor een baan hoefde te kiezen. Maar ik merk dat het in plaats van een negatieve steeds meer een positieve keuze wordt.'
Wat heeft ze dan in gedachten? 'Als het kan zou ik graag met de SPLEEM gaan werken', bekent ze.
Ester van Vroonhoven in haar werkkamer in het Franse Atoomcentrum.