Terugtredende overheid een mythe
Heeft de verzorgingsstaat nog toekomst? Die sombere vraag nam Romke van der Veen, hoogleraar bestuurssociologie bij Bestuurskunde, afgelopen donderdag als uitgangspunt voor zijn oratie. Maar anders dan gebruikelijk in het inmiddels ietwat uitgewoonde publieke debat presenteerde hij in plaats van een simpel ja- of nee-antwoord een verfrissend genuanceerd geluid.
Volgens Van der Veen is de beheersbaarheid van de Nederlandse verzorgingsstaat sterk afgenomen door allerlei economische en maatschappelijke ontwikkelingen zoals de internationalisering van de economie (waarvoor een open, relatief kleine economie als de Nederlandse kwetsbaar is), de snelle ontwikkeling van kennis en technologie, en de opkomst van nieuwe sociale verbanden (eenpersoonshuishoudens, deeltijdarbeid, tweeverdieners).
'Meer in het algemeen worden we steeds meer geconfronteerd met de gevolgen van menselijk handelen. Reflexiviteit noem ik dat. Dat zie je bij milieuvraagstukken: de wereld begint als het ware terug te praten. Ook op het gebied van staatsinterventie zie je dat de reflexiviteit van beleid toeneemt. Een klassiek voorbeeld is de wao-crisis geweest. Onze arbeidsongeschiktheidsverzekering pakte anders uit dan de bedoeling was.'
Van der Veen gelooft echter niet dat door dit alles de arrangementen van de verzorgingsstaat tot anachronismen zijn geworden. 'De normatieve basis van de verzorgingsstaat is niet aangetast, sociale vangnetten zijn nog belangrijker dan ze vroeger waren. Wel nopen de genoemde ontwikkelingen tot aanpassingen van de arrangementen. Maar die blijken vaak weer de bedding te volgen die bestaande instituties al hebben uitgeslepen.'
Prikkels
Volgens Van der Veen zijn er de afgelopen jaren drie majeure veranderingen binnen het publieke domein te signaleren. Allereerst de invoering van financiële prikkels. Incentives nemen de plaats in van de vroegere rechten en plichten. Op die manier wil de centrale overheid burgers, lagere overheden, bedrijven en maatschappelijke organisaties beter sturen.
Daarnaast zijn de institutionele relaties tussen overheden, maatschappelijke organisaties en uitvoeringsinstanties op nieuwe leest geschoeid. Door 'ontvlechting' en decentralisatie worden verantwoordelijkheden voor beleid, toezicht, uitvoering en belangenbehartiging beter gescheiden.
Tenslotte is de beslissingsvrijheid in de uitvoering van sociaal beleid door het aanscherpen van wetten en regels, het benadrukken van de plichten van burgers en verdergaande bureaucratisering ingeperkt.
Deze beleidsmatige aanpassingen zijn volgens Van der Veen - vertraagd - tot stand gekomen dankzij de politieke traditie die met het 'vreselijke woord' poldermodel wordt aangeduid. Overigens wijst hij er op dat de overlegcircuits van overheid en sociale partners ook verantwoordelijk zijn geweest voor de patstelling van de jaren zeventig en tachtig. Pas in 1982 kwam de doorbraak, toen in het Akkoord van Wassenaar afspraken werden vastgelegd voor een beleid dat loonmatiging combineerde met activering.
Het is dus niet zo, concludeert Van der Veen, dat de staat zich terugtrekt om maatschappelijke actoren meer vrijheid te geven. 'Dat beeld is een cliché. Politieke retoriek waarmee politici draagvlak willen creëren. Er isgeen sprake van een terugtredende overheid. Integendeel, we zien toenemende overheidsinterventie waarmee de staat tracht meer greep te krijgen op het
handelen van burgers, bedrijven en maatschappelijke organisaties.'
SchurkenVan der Veen typeert het beleid met een paradoxaal begrip als 'geregisseerde liberalisering': een regie met een liberaal instrumentarium, zoals het inzetten van marktwerking, financiële prikkels of eigen risico's. 'Het is geen zaak van meer of minder staat, maar van een andere staat, en dat brengt natuurlijk nieuwe risico's en onzekerheden met zich mee. Wel zie je dat men tegelijkertijd tracht de aloude normatieve doelen van bescherming, participatie en gelijke kansen zoveel mogelijk intact te laten.'
In zijn oratie waarschuwt Van der Veen er wel voor dat het overheidsbeleid van geregisseerde liberalisering tot onbedoelde, ongewenste gevolgen kan leiden - en ten dele op dit moment ook al leidt - die de beheersbaarheid van de nieuwe arrangementen opnieuw kunnen gaan ondermijnen.
Zo plaatst hij een kanttekening bij de 'paradigmawisseling' van rechten en plichten naar financiële prikkels. 'Vroeger ging maar een deel van de actoren berekenend te werk. Nu dwingt de overheid als het ware iedereen tot calculeren. Je moet incentives zo inzetten dat je de schurken dwingt tot beter gedrag zonder dat je ridderlijk gedrag afstraft. Nu neigt het beleid er teveel toe om iedereen tot schurk te bombarderen.'
Een ander risico is 'selectieve uitsluiting'. De overheid heeft de verantwoordelijkheid voor de sociale zekerheid deels bij de werkgever gelegd. Om zijn risico's in te perken zal die werkgever bij het aannemen van personeel scherper gaan selecteren. Daarvan worden (mogelijk) groepen zoals gedeeltelijk arbeidsongeschikten of langdurig werklozen het slachtoffer.
Cohesie'De overheid moet dus beleid gaan voeren om de tweedeling tussen insiders en outsiders zoveel mogelijk op te heffen', zegt Van der Veen. 'Ik vind: als je een samenleving wilt waar burgers zelf meer eigen verantwoordelijkheid dragen, moet je ze ook in staat stellen dat te doen. Ik pleit daarom voor wat ze in het Engels een enabling state noemen, een overheid die mensen de mogelijkheden wil bieden om mee te kunnen blijven doen.'
Een ander dreiging ziet de BSK-prof in opkomend 'marktcorporatisme'. De invoering van marktwerking in de gezondheidszorg en sociale zekerheid heeft geleid tot megafusies tussen ziekenfondsen en particuliere verzekeraars. Het zo ontstane kleine clubje marktpartijen zou wel eens tegen de overheid kunnen gaan samenspannen, vreest hij. Dat kan leiden tot pseudo-markten die de nieuwe arrangementen meteen weer zouden ondermijnen.
Waar Van der Veen niet in gelooft is de kritiek als zou het moderne marktdenken de 'sociale cohesie' in de samenleving aantasten. 'Het is eerder zo dat er andere vormen van betrokkenheid en collectiviteit ontstaan. Maar die worden dan minder via de overheid alswel bijvoorbeeld, zoals in het geval van sociale zekerheid, op bedrijfstakniveau gearrangeerd.'
De discussie over afbrokkelende normen en waarden doet Van der Veen denken aan het 19de eeuwse sociologendebat over modernisering. Toen braken industrialisatie en verstedelijking oude sociale verbanden af, en vreesden denkers algehele ontbinding van de samenleving. Uiteindelijk blijken destijds nieuwe vormen van sociale cohesie te zijn ontstaan die de voorlopers zijn geweest van de moderne democratische verzorgingsstaat.