'Ik verwacht van studenten dat ze serieus zijn en hard werken. Ik erger me als iemand niet hard werkt en toch een negen haalt. Die zal het niet maken, die begaat een grote fout. In het bedrijfsleven red je het daarmee niet.' Bert Bruggink (32), is sinds 1 maart jongstleden voor drie dagdelen per week hoogleraar bedrijfseconomische aspecten van financiële markten en instellingen. Daarnaast is hij hoofd van de control-afdeling van het Centraal Bankbedrijf van de Utrechtse poot van Rabobank-Nederland. Hij studeerde weliswaar niet cum laude af, maar wèl binnen vier jaar.
'Gegeven mijn toenmalige woonplaats ging de keuze tussen Groningen en Twente. Ik wilde een brede studie doen. Wiskunde, natuurkunde en scheikunde kon ik wel, maar ik had er geen bovenmatige belangstelling voor. Ik vond vraagstellingen van de economie veel interessanter. De technische, bèta-kant van Twente sprak me wel meer aan dan de alfa-universiteit Groningen. Bovendien waren de faciliteiten in het voordeel van Twente. Je was verzekerd van woonruimte.
'Ik heb geen bestuurswerk gedaan. Daar ben ik in de jaren na mijn afstuderen regelmatig mee geconfronteerd. Ik ben in vier jaar afgestudeerd. Maar als ik kijk waarop mijn andere werkgever selecteert zeg ik: doe er maar iets langer over. Die vier, vijf of zes jaar is niet zo belangrijk. De werkzaamheden die je er naast doet zijn belangrijk. Een bestuursfunctie of een studiereis organiseren. In feite moet je aan kunnen tonen dat je zelfstandig kunt werken, initiatief kunt nemen. Ik heb onlangs zelf iemand aangenomen die in het Nederlands damesbasketballteam zat. Dat geeft gewoon aan dat zo iemand pit heeft. Ik heb wel naast mijn studie gewerkt. Ook dat is zeer leerzaam, zelfs al is dat werkervaring waar je later niets meer mee doet.
'Mijn afstudeeropdracht heb ik gedaan bij de Rabobank in Eindhoven. Daar is een samenwerking uitgerold met de UT. Direct na mijn studie kon ik bij beide blijven, werkend in wisselende verhoudingen. Ik deed onderzoek naar control bij financiële instellingen en dat was nuttig voor de Rabobank. Ik heb dat verder uitgebreid dan zeker in die tijd gebruikelijk was. Er werd toen nog gewerkt met een gering aantal financiële maatstaven. De bedoeling was onder andere meer bestuursmogelijkheden voor het leidinggevend management te creëren.'
'Zeker in de jaren tachtig was dit terrein nog volledig onontgonnen. De enige literatuur op dit gebied kwam uit Duitsland. In de praktijk bleek niets op dat terrein te gebeuren. Het ging banken gewoon goed. Ze hoefden zich niet druk te maken over waarmee ze hun geld verdienden. Zelfs al ging het met een produkt het ene jaar goed en het andere niet, men bekommerde zich er niet om. Voor het overall resultaat maakte dat nauwelijks uit.
'Toen kwam midden jaren tachtig Roparco. Daardoor ontstond een enorme drukop de rentemarges. Op dat moment gingen klanten zich ook anders gedragen. Ze gingen de interessante produkten bij de verschillende partijen eruit pikken. Je zag steeds meer dat er op speciale produkten en op prijs werd geconcurreerd. Voor banken werd het interessant zich af te vragen: waar verdienen we geld mee en wat zijn verliesposten? Toen bleek hoe onbeholpen banken op dit terrein functioneren. Het was een geluk bij een ongeluk dat ik juist op dat moment met het onderzoek begon. Als ik vijf jaar eerder was gestart, had het nooit zo'n invloed gehad. Maar je moet dat natuurlijk ook een beetje afdwingen door de juiste onderwerpskeuze.
'Ik ben in drie jaar gepromoveerd. Aio's, vooral in een bedrijfskundige omgeving, zou ik aanraden naast hun promotieonderzoek te werken. Door de relatie met de praktische omgeving zie je direct of iets werkt of niet. Je belandt niet op doodlopende paden. Zo bereik je sneller je doel.
'Kort na mijn promotie ben ik het hoogleraarschap voor het eerst als een serieuze optie gaan beschouwen. Ik werd toen universitair hoofddocent aan de UT en dan zit je toch in die lijn. Ook werd ik benaderd door twee andere universiteiten met de vraag of ik hoogleraar wilde worden. In het ene geval was de conditiesfeer niet goed, de ander viel samen met een overstap binnen de Rabobank. Ik was bang dat ik twee nieuwe banen niet zou trekken.'
'Ik had ook wel bij een andere universiteit willen werken, het is goed om af en toe te switchen. Maar ik ken hier de weg in alle opzichten. In deze omgeving kan ik met de minste inspanning het meest realiseren. Wat mij betreft blijf ik mijn hele leven bij de UT, in wisselende verhoudingen. Het is gewoon erg aardig bij een universiteit. Je hebt nergens zo fraai de onafhankelijke faciliteiten om met je vakgebied bezig te zijn. In zekere zin kun je binnen bepaalde kaders je werk inrichten. Anderzijds zou ik op de korte of middellange termijn niet overwegen fulltime aan de UT te werken. Het in combinatie werken is ideaal. Ik denk wel dat een aantal opperhoo...eh...bazen bij de Rabobank het diep in hun hart niet schitterend vinden dat ik ook bij de UT werk. Het idee is dat je alles mag doen, als je maar permanent beschikbaar bent.
'Zeker voor het onderzoeksdeel vind ik deze twee banen een perfecte combinatie. Door het begeleiden van afstudeerders en promovendi blijf je zelf heel scherp op je vakgebied. Ik merk aan collega's bij de bank dat ze helemaal worden beheerst door problemen van alledag. Maar de beweging in de bankwereld is zo ingrijpend, je moet gewoon bijblijven. Mijn proefschrift uit 1989 raad ik niemand meer aan. In 1992 heb ik een up to date boekje geschreven en binnenkort verschijnt er weer een. Eerst wilde ik gewoon de versie uit 1992 herschrijven, maar er is zoveel veranderd, het is compleet nieuw.'
'Lesgeven is best aardig om te doen. Bovendien is een voordeel dat het je traint. Ik word regelmatig binnen en buiten de bank gevraagd een verhaal te vertellen. Als je ziet hoe slecht sommige interne presentaties zijn, hoe knullig zelfs de hoogste lieden dat doen, het is gewoon beschamend. Eigenlijk zou iedereen een didactische cursus moeten volgen. Het is toch belangrijk dat je kunt uitleggen wat je wilt.'
'Sommige studenten zijn onwijs goed, maar er zitten ook zwakke broeders tussen waarvan je je afvraagt hoe ze ooit zover zijn gekomen. Ik denk dat Bedrijfskunde over het algemeen tevreden kan zijn over wat ze aflevert. De studenten zijn goed in datgene waarvoor ze worden opgeleid: de stap naar het bedrijfsleven te maken.'
'Ik geloof dat vier jaar voldoende is voor bedrijfskunde, al vinden ze dat hier niet. De druk om de studie in een bepaald aantal jaren af te ronden zou van mij wel wat minder mogen zijn als het onderwijs in grotere gehelen zou worden aangeboden. Ik ben bang dat de tendens erin zit dat we teveel een school of een hbo worden. De druk om studenten in relatief korte tijd door studie te masseren is hoog. Dan krijg je het vakjes halen en dat is eigenlijk heel jammer. Van oudere collega's hier hoor ik wel eens dat ze in een curriculum van vier, vijf jaar maar vijftien vakken hadden. Nu zijn het hele kleine brokjes, het lijkt wel een middelbare school. Als je in staatbent grote hoeveelheden literatuur te overzien en te begrijpen, onderscheid je je van het hbo. Als ik anderzijds kijk naar de afstudeeropdrachten, toch de ultieme test of iemand een bedrijfskundig probleem kan zien en oplossen, dan denk ik dat daar nog steeds goede produkten tussen zitten. Onze input, vwo'ers met een b-pakket, bestaat uit goeie mensen. In de vier, vijf jaar dat ze hier zitten moeten we ze gewoon niet verpesten.'
Bert Bruggink