Televisiepresentator Andries Knevel (Het Elfde Uur) en de Groningse hoogleraar sociale en cultuurfilosofie René Boomkens trakteerden vorige week woensdag een vol Amphitheater op een informatief debat met als titel: emoties in de polder.
Stille tochten, André Hazes op de middenstip: wat is er met het nuchtere Nederland aan de hand? En wat is de rol van de media hierin? Boomkens en Knevel probeerden op dit soort vragen antwoord te geven.
Knevel gaf vanuit zijn ervaring als presentator een aardig kijkje in de praktijk van emotie-televisie. Zijn programma Het Elfde Uur wordt van minuut tot minuut getimed, vertelde hij. Hij weet precies wanneer het journaal op het andere net is afgelopen en wanneer de zappers dus langskomen. Wil hij die kijkers vasthouden dan moet hij op dat moment niet in een ingewikkeld gesprek zitten, maar met een leuke `emotionele' oneliner komen, waardoor de kijker blijft hangen. Volgens Knevel dreigt het gevaar dat de emotie-tv ook de politiek gaat regeren, volgens hem een zorgelijke ontwikkeling. Hij noemde als voorbeeld het televisiedebat tussen de lijsttrekkers waarbij Pim Fortuyn aan een vermoeide Ad Melkert vroeg of `het niet wat vrolijker kon'. Alle journaals namen dat kleine fragment over en Melkert was van die dynamiek de dupe.
Boomkens vulde de praktijkverhalen van Knevel aan met een meer theoretische beschouwing. Wereldwijd vertonen mensen meer emoties, zei hij. Toen Lady Di overleed huilden mensen overal, dat was iets nieuws. Volgens Boomkens leidt de toenemende globalisering tot meer onzekerheid en die uit zich in emotionele zaken. Ook is de samenleving veel informeler geworden. Iedereen heeft een spijkerbroek, mensen zijn gelijker en minder terughoudend. Daardoor zijn ze ook makkelijker emotioneel. Boomkens noemde als voorbeeld van emotie-tv dat tegenwoordig het type gebeurtenis bepaalt of iets nieuws is. De tsunami bijvoorbeeld is veel mediagenieker dan honger of een burgeroorlog. Die laatste twee krijgen dus onterecht minder aandacht.
Het debat werd georganiseerd door Studium Generale en de vier christelijke studentenverenigingen.
Andries Knevel belicht de praktijk