In 2012 was 28 procent van de Nederlandse bevolking afgestudeerd aan een hogeschool of universiteit, aldus het CBS. Negen jaar eerder, in 2003, was dat nog 22 procent.
In de groep van 45 jaar en ouder hebben mannen meestal een hogere opleiding dan vrouwen. Maar onder jongeren is het juist omgekeerd. In de leeftijd tussen de 25 en 35 jaar is 44 procent van de vrouwen hoogopgeleid, tegenover slechts 37 procent van de mannen.
Want onder jonge vrouwen neemt het aantal hoogopgeleiden sneller toe dan onder jonge mannen: sinds 2003 maakten de jonge vrouwen een sprong van dertien procentpunt, terwijl die onder mannen negen procentpunt was.
De stijgende studentenaantallen waren jarenlang een bron van vreugde voor hogescholen en universiteiten, maar de laatste jaren klagen ze ook over de massaliteit van het hoger onderwijs. Steeds meer opleidingen hanteren een maximum aantal studenten, omdat ze de toestroom anders niet aankunnen.
Tegelijkertijd wil de Nederlandse staat graag dat de bevolking hoger opgeleid raakt, omdat dit economisch voordeel met zich mee zou brengen: voor innovatie zijn over het algemeen hoger opgeleiden nodig. Naar verhouding studeren overigens minder jongeren af in bèta en techniek.
In het verleden streefde Nederland ernaar dat in 2020 de helft van alle Nederlanders tussen de 25 en 44 jaar hoogopgeleid zou zijn, wat voortvloeide uit Europese afspraken om het onderwijsniveau van de bevolking te verhogen. Het bleek niet haalbaar.
In 2009 is op Europees niveau een nieuw doel op het terrein van hoger opgeleiden afgesproken. Minstens veertig procent van de dertig- tot 34-jarigen zou een diploma in het hoger onderwijs moeten hebben behaald. Dat doel haalde Nederland al in 2008.