In de cellen van ons lichaam worden allerlei stoffen vervoerd en afgeleverd. Twee Amerikanen en een Duitser krijgen vandaag de Nobelprijs voor de fysiologie of geneeskunde voor hun onderzoek naar de mechanismen hierachter.
Het zijn James E. Rothman (1950), Randy W. Schekman (1948) en Thomas C. Südhof (1955). Ze werken momenteel aan Yale University, de University of California en Stanford University. Als een cel bijvoorbeeld hormonen aanmaakt, moeten die er uiteindelijk uit en via het bloed naar andere delen van het lichaam worden gebracht. Daar aangekomen moeten andere cellen de hormonen oppikken. Daar ligt een ingewikkelde chemie aan ten grondslag, die sinds de jaren zeventig goeddeels is ontrafeld. De drie Nobelprijswinnaars speelden daarin een grote rol.
Als het vervoer van die stoffen niet goed gaat, worden mensen ziek. Ze krijgen bijvoorbeeld diabetes, neurologische kwalen of problemen met hun immuunsysteem. Shekman bestudeerde gist om de genetische basis voor het transport in de cellen te snappen. Hij nam een gistcel waarin het allemaal niet naar behoren werkte (‘resembling a poorly planned public transport system’, aldus het Zweedse Nobel-comité) en zocht uit waar het misging. Maar als ze eenmaal worden vervoerd, moeten de stoffen nog worden afgeleverd. Rothman zocht uit hoe de betrokken eiwitten op de juiste plaats ‘aanleggen’ en hun lading lossen. Südhof zocht uit hoe dit in de hersenen werkt en waarom stoffen daar als op commando kunnen vrijkomen.
HOP, Bas Belleman