Wetenschappers kunnen tegenwoordig zien hoe eiwitten zich door lichaamscellen verplaatsen, hoe synapsen in de hersenen ontstaan en hoe eiwitten zich gedragen in een embryocel. Vroeger was dat onmogelijk. Microscopen werkten met lenzen: hoe beter de lens, hoe meer je zag. Maar als deeltjes kleiner waren dan de dikte van een halve lichtstraal, kon je ze niet meer zien. Alle deeltjes kleiner dan 0,2 micrometer bleven buiten het gezichtsveld.
De Duitse onderzoeker Stephan Hell vond in het jaar 2000 een oplossing. Met een laserstraal liet hij fluorescerende moleculen oplichten, terwijl een tweede laserstraal alle licht uitschakelt, afgezien van een klein stukje stof op nanoschaal. Zo kon hij dus een beeld vormen dat kleiner was dan de limiet van het gewone licht.
De Amerikaanse wetenschappers Betzig en Moerner hebben in 2006 een andere manier gevonden waarin steeds slechts één molecuul licht afgeeft: ze kunnen als het ware per molecuul het licht aan- en uitzetten. Als je dan de verschillende ‘foto’s’ over elkaar heen legt, krijg je een enorm gedetailleerd beeld.
Met de toekenning beloont het Nobelprijs-comité net als gisteren toepassingsgerichte wetenschap. De supermicroscoop heeft beter onderzoek naar ziektes als Alzheimer en Huntington mogelijk gemaakt.