Selectie aan de poort ligt gevoelig in het onderwijs. Hoe kies je studenten uit, hoe zorg je dat talentvolle laatbloeiers niet achter het net vissen, hoe weet je eigenlijk of selectie werkt? Kun je toch niet beter loten, zoals voorheen? Leden van de Tweede Kamer stelden er een lange reeks vragen over.
Hard bewijs voor de effectiviteit van decentrale selectie ligt niet voor het oprapen, blijkt uit de antwoorden die minister Bussemaker vandaag naar de Kamer stuurde. 'Dat kan zijn omdat de selectiecriteria nog nooit eerder zijn toegepast en er dus nog geen bewijs bestaat. Het is ook mogelijk dat het bewijs dat van een andere opleiding komt niet zonder meer ook geldt voor de eigen opleiding.'
Onderwijs is geen laboratorium
De kans dat er snel nieuw wetenschappelijk bewijs komt is gering, denkt ze, want het onderwijs is geen laboratorium. 'Er zijn immers geen controlegroepen, waarbij het enige verschil tussen de groepen is dat de ene groep geselecteerd is en de andere groep niet.' Zolang er nog deels wordt geloot voor opleidingen als geneeskunde, is zulk vergelijkend onderzoek wel mogelijk, aldus de minister. Maar de resultaten daarvan zijn nog niet bekend.
Ze verwijst naar twee studies waarin zou zijn aangetoond dat bepaalde vormen van aanvullende selectie een positief effect hebben op het studiesucces: onderzoek naar proefstuderen aan de UvA-opleiding psychologie (wie het beter deed, presteerde ook in de opleiding beter) en onderzoek naar een combinatie van cognitieve vaardigheden en opvallende buitenschoolse activiteiten bij de Rotterdamse geneeskundeopleiding.
Maar erg overtuigend is het allemaal niet, lijkt ook Bussemaker te beseffen. Ze kan zich voorstellen dat opleidingen eindexamencijfers voorlopig zwaarder laten wegen dan het wettelijk vereiste tweede selectiecriterium dat ze straks moeten hanteren.
Toelating in eigen hand
Toch overwegen wat haar betreft de voordelen: als de centrale loting is afgeschaft hebben leerlingen hun toelating meer in eigen hand – op voorwaarde dat de opleidingen helder zijn over hun toelatingscriteria – en opleidingen kunnen zich meer van elkaar onderscheiden doordat ze de studenten kunnen uitkiezen die het best bij hun profiel passen.
De afschaffing van de landelijke loting komt niet onverwacht. Sinds 2000 mogen fixusopleidingen de helft van hun studenten zelf selecteren en sinds 2011 zelfs alle studenten – minus de studenten met een gemiddeld eindexamencijfer van een acht of hoger. Maar lang niet alle fixusopleidingen maken van dat recht gebruik. Bij sommige populaire geneeskundeopleidingen wordt hardop getwijfeld aan het nut van decentrale selectie.
Ook de Onderwijsraad waarschuwde begin 2014 voor de geringe voorspellende waarde van de meeste selectiecriteria. Een goede havist hoeft helemaal geen excellente hbo’er te worden, en een kwakkelende vwo’er kan, eenmaal op de universiteit, ineens het licht zien. Met name voor studenten en leerlingen waarvan nog niet helemaal duidelijk is wat ze in hun mars hebben kan selectie dus nadelig uitpakken. Daardoor kan de toegankelijkheid in gevaar komen.