Wat was de aanleiding om het boek te schrijven?
‘Eind 2010 zijn we hiermee begonnen. Als neurowetenschappers kwamen we heel vaak in de media berichten tegen over cognitief neurowetenschappelijk onderzoek, die gewoon niet klopten. Ook al richt ik me vanuit ELAN nu meer op het onderwijs, kom ik nog steeds berichten tegen die door kunnen gaan voor onzin.’
Waar ligt het probleem?
‘Er is eigenlijk niet echt één schakel aan te wijzen waar het precies fout gaat. Een voorbeeld: in 2012 werd het onderzoek van een collega-onderzoeker genoemd op internet. De kop luidde: ‘Heteroman bang voor streling door andere man’. Dat terwijl de angstfactor helemaal niet onderzocht was; de proefpersonen werd alleen gevraagd hoe plezierig een streling werd ervaren.’
‘Het bericht was inhoudelijk een goede weergave van het persbericht dat was opgesteld, waarvan de eerste zin alleen ietwat sensationeel was: “Een heteroseksuele man kan een liefkozing door een vrouw als goddelijk ervaren en eenzelfde liefkozing van een man als beangstigend”.’
‘Het is eigenlijk een tweestrijd die je als onderzoeker voert. Aan de ene kant probeer je het niet mooier te maken dan het is. Aan de andere kant heb je te maken met publicatiedruk en voor de bekendheid wil je wel dat het onderwerp aanslaat bij de leken.’
En de rol van journalisten?
‘Er wordt bij veel berichten bijvoorbeeld niet gezegd of het om mensen of dieren gaat. Ook moet het onderwerp voor journalisten een bepaalde nieuwswaarde hebben, maar tegelijkertijd moeten de conclusies ook kloppen. Journalisten kunnen voor de nuance altijd een expert raadplegen of kijken of ze het originele onderzoek kunnen vinden, om misverstanden te voorkomen.’
In het boek schrijven jullie veel over mythen, maar ook over de mogelijkheden. Waar liggen die?
‘Mensen verwachten van hersenonderzoek dat het objectieve wetenschap is, maar onderzoekers moeten vaak tijdens hun analyse beslissingen nemen waardoor er subjectiviteit in sluipt. Ook is hersenonderzoek geen antwoord op maatschappelijke vraagstukken, maar het kan wel heel nuttig zijn.’
‘Veel kennis kan als input dienen voor praktijkonderzoek. Bijvoorbeeld bij onderzoek naar het ‘puberbrein’. We weten nu dat de hersenen van adolescenten zich langer door ontwikkelen dan gedacht, maar dat geeft geen antwoord op de vraag of je ze dan juist wel of niet zelf moet laten plannen op de middelbare school. Je kunt op basis van deze kennis een hypothese formuleren, bijvoorbeeld ‘pubers leren beter plannen door meer gerichte coaching’ en dat gaan onderzoeken met praktijkgericht-onderzoek.’
'Maar er liggen ook veel mogelijkheden voor bijvoorbeeld de psychiatrie, of bij justitie en veiligheid; Het adolescenten strafrecht is vorig jaar op basis van onder andere hersenonderzoek aangepast.’
Wat voor boodschap hoop je dat mensen meenemen na het lezen?
‘Dit boek is anders dan bestaande breinboeken. Het gaat niet over het brein, maar over het onderzoek ernaar en wat je daarmee nou echt kan. We hebben het geschreven voor mensen die interesse hebben in het onderwerp, bijvoorbeeld vanuit de gezondheidszorg of het onderwijs, maar die er geen achtergrond in hebben. Ik hoop dat mensen zien hoe bijzonder hersenonderzoek is en toch ook wel kritisch gaan kijken naar berichten waar de woorden ‘brein’ of ‘hersenen’ in staan.’