Eind maart zaten hoogleraren Alexander Rinnooy Kan en Beatrice de Graaf samen aan de tafel van de Wereld Draait Door om De Nationale Wetenschapsagenda aan te kondigen. De vragen die iedereen gedurende een maand mocht indienen, worden nu geanalyseerd en resulteren uiteindelijk in een nationale wetenschapsagenda voor de komende tien tot twintig jaar.
11.700 vragen
In ieder geval getalsmatig overtrof de campagne ieders verwachtingen. Er werden maar liefst 11.700 vragen ingediend. Iets meer dan zevenduizend vragen (61 procent) komen van ‘gewone burgers’ – of in ieder geval van mensen die aangeven dat ze hun vraag namens zichzelf indienen. Rond de 4.500 (39 procent) vragen zijn ingediend namens organisaties of georganiseerde belangengroepen. Dat blijkt uit een analyse van de database van de Wetenschapsagenda door het Hoger Onderwijs Persbureau.
De bulk van de vragen komt van de organisaties die een of twee vragen instuurden. Daaronder zijn bijvoorbeeld de Hersenstichting, de Vereniging voor landbouwgeschiedenis en Vluchtelingenwerk Nederland.
Moeilijk uit handen geven
Op twee na, zijn alle organisaties die meer dan dertig vragen indienen op de een of andere manier verbonden aan de wetenschap. Kennelijk vonden academici het moeilijk om de boel uit handen te geven. Van een oververtegenwoordiging van het bedrijfsleven, de vrees van veel wetenschappers, lijkt in ieder geval geen sprake te zijn.
Bij maar liefst 188 vragen is ingevuld dat die werden ingediend namens de TU Delft. ‘Vanuit verschillende hoeken is aan mensen gevraagd mee te denken over de wetenschapsagenda’, verklaart een woordvoerder dat aantal. ‘Maar ik kan niet zo een-twee-drie duiden waarom dat zo massaal is gebeurd.’
Ook namens NWO, de organisatie die wetenschapsbeurzen verdeeld, zijn veel vragen gesteld. Verder blijkt de website jeugdopdewetenschapsagenda.nl succesvol: via dat samenwerkingsverband werden 71 vragen ingediend. Die website wordt gesteund door hoogleraren van verschillende universiteiten.
De Vereniging Hogescholen organiseerde zeven speciale bijeenkomsten, brainstormsessies, rondom de wetenschapsagenda. Dat resulteerde in veertig vragen.
Bedrijven hebben amper vragen ingediend voor de wetenschapsagenda, ziet ook Edwin Horlings van het Rathenau Instituut. Hij is bezig met een technische analyse van de vragen op inhoud. Later evalueert hij het proces van de wetenschapsagenda, onder meer door te kijken naar verschillen tussen zijn analyse en die van de jury’s die een selectie hebben gemaakt.
Invloed
Of één organisatie die heel veel vragen heeft gesteld straks onevenredig veel invloed heeft verworven in de wetenschapsagenda, is volgens hem nog niet te zeggen. ‘Het is bijvoorbeeld niet duidelijk of al die vragen van de TU Delft onder één hoofdvraag zijn gehangen, of dat ze allemaal verdeeld zijn over verschillende hoofdvragen. In dat laatste geval is de invloed groter.’
De provincie Zeeland bijvoorbeeld heeft vrij veel vragen ingediend, maar de invloed van die vragen zal waarschijnlijk beperkt zijn. ‘Ze hebben alle vragen Zeeuws gemaakt. Terwijl je ook zou kunnen zeggen: zorg dat je een vraag stelt die bijvoorbeeld past bij een thema als windenergie, en een die past bij een thema als dijkbewaking, enzovoorts.’
De 11.700 ingediende vragen zijn in eerste instantie door jury’s geclusterd tot 248 hoofdvragen. Daarna volgde half juni een driedaagse conferentie. De uitkomsten daarvan worden nu verwerkt. De Nationale Wetenschapsagenda wordt eind november gepresenteerd.