De Nationale Wetenschapsagenda (NWA) moet een soort routekaart worden voor wetenschappers, vertelt hoogleraar Beatrice de Graaf (foto) tijdens een debatbijeenkomst in het oude Paushuize in Utrecht. ‘Zoals een reisgids je via allerlei onverwachte bezienswaardigheden door een land kan loodsen.’
'Exemplarische routes'
De wetenschapsagenda, die eind november officieel wordt gepresenteerd, bestaat uit 140 clustervragen, licht De Graaf een tipje van de sluier op. Door die vragen lopen zestien zogeheten ‘exemplarische routes’ door het Nederlandse onderzoek, bijvoorbeeld naar duurzame voedselproductie, veerkrachtige samenlevingen of op maat gesneden medicijnen.
De bedoeling is dat iedereen dankzij de agenda ziet met wie hij kan samenwerken. Aan de routes zijn maatschappelijk organisaties en wetenschappelijke instituten verbonden die allemaal op de een of andere manier werken aan een antwoord op dezelfde vragen. ‘Dat is echt revolutionairder dan het klinkt’, meent De Graaf. ‘Voor het eerst werken we allemaal samen, vertrekken we vanuit vragen en brengen we wetenschappers, organisaties en burgers bij elkaar.’
Eind november wordt de Nationale Wetenschapsagenda gepresenteerd. En dan?
‘Dat hangt af van de partijen in de kenniscoalitie (onderwijsinstellingen, wetenschappelijke instituten en bedrijfsleven, red.) en van overheidsinvesteringen. Ik ben trots op de breedte van de agenda. Dat hebben we alvast binnen, als vertrekdocument is dit een ijzersterk bod. Ik hoop en verwacht dat wetenschappers vanuit verschillende disciplines elkaar gaan vinden en dat maatschappelijke organisaties meer betrokken worden bij onderzoek. In de gezondheidszorg gebeurt dat al, die sector is wat dat betreft echt een voorbeeld.’
U was twee jaar geleden erg kritisch op het idee van een Wetenschapsagenda.
‘Klopt, want de overheid maakt keuzes waar ik het niet mee eens ben. Er moet nog steeds meer geld naar de wetenschap. Maar toen ik gevraagd werd om voorzitter te worden heb ik ook gedacht: wil ik dan chagrijnig mopperend aan de zijlijn blijven staan? En je moet ook kijken naar wat we voorkomen hebben door dit te doen. In andere landen ligt er bijvoorbeeld een sterke nadruk op hightech onderwerpen. Die zijn ook belangrijk, maar onze wetenschapsagenda is veel breder.’
Nederland heeft al topsectoren, Europa heeft ‘societal challenges’ en universiteiten hebben zelf ook zwaartepunten. Hoe verhouden al die prioriteiten zich tot de wetenschapsagenda?
‘De NWA combineert die bestaande agenda’s en helpt Nederlandse onderzoekers bijvoorbeeld ook om voor te sorteren op Europese aanvragen. Voor deze kabinetsperiode is het geld al verdeeld, er zit nu nog geen financiële paragraaf aan de Wetenschapsagenda – helaas. De agenda is een manier om het beschikbare geld te stroomlijnen en zo effectief mogelijk in te zetten.’
Er zit geen financiële paragraaf aan de NWA, zegt u. Maar universiteiten moeten er jaarlijks 87 miljoen euro aan besteden.
‘De wetenschapsagenda werd vorige week opeens ‘een sigaar uit eigen doos’ genoemd. Maar dat is echt onzin. Luister: twee jaar geleden besloot de minister samen met universiteiten om de promotiebonus te maximeren, waardoor er geld overblijft. Dat geld kan nu worden uitgegeven door het college van bestuur, in plaats van door de vakgroep waar iemand gepromoveerd is. De minister en de besturen zeggen nu: we gebruiken dat geld voor de Nationale Wetenschapsagenda.’
‘Je kunt van alles vinden van die discussie over promotiebonussen. Maar ik zou het jammer vinden als kritiek op de wetenschapsagenda nu zou gaan over een afspraak die twee jaar geleden is gemaakt, die in 2014 al in de Wetenschapsvisie is aangekondigd, en waar de wetenschapsagenda niets aan kan doen.’
Is het goed nieuws dat dit geld gereserveerd is voor de Wetenschapsagenda?
‘Dat vind ik een lastige vraag. Ik begeleid als hoogleraar ook promovendi en vind dat ik zelf, binnen de eigen vakgroep of departement, prima zicht heb op hoe die promotiebonussen moeten worden besteed. Maar er valt veel voor te zeggen om de wetenschapsagenda wat centraler aan te jagen. Uiteindelijk moet er gewoon meer geld komen voor de wetenschap. Dat blijf ik zeggen.’