Jaar na jaar is er minder belangstelling voor de deeltijdopleidingen. Dat kan zo niet langer, meent de politiek. Er is immers veel behoefte aan hoogopgeleid personeel en eigenlijk zou iedereen een leven lang moeten leren.
Dus mogen universiteiten en hogescholen gaan experimenteren met flexibel deeltijdonderwijs. Het ministerie trok er miljoenen voor uit en vroeg een speciale commissie om te adviseren over de aanvragen.
Nu commissievoorzitter Pim Breebaart alle plannen van hogescholen, universiteiten en private aanbieders heeft beoordeeld, komt hij met een waarschuwing: pas op voor verschraling van het onderwijs.
Waarom ligt verschraling volgens u op de loer?
‘In de plannen voor de flexibele opleidingen richten onderwijsinstellingen zich vooral op het beroep waarin de studenten gaan werken of al werkzaam zijn. De vraag is steeds welke vaardigheden ze voor dat beroep nodig hebben. Heel begrijpelijk, maar we moeten niet vergeten dat een beroep uitoefenen meer is dan het toepassen van vaardigheden. We willen ook dat iedereen over zijn eigen beroep kan nadenken. In voltijdopleidingen willen we juist meer aandacht voor vorming en reflectie op de beroepspraktijk. Waarom zou dat voor deeltijdstudenten minder belangrijk zijn?
Daarom dreigt er verschraling. Het is goed dat we met elkaar proberen meer volwassenen naar het hoger onderwijs te krijgen, vooral mensen met een mbo-4-diploma die al jaren hebben gewerkt. Het is ook heel goed om rekening te houden met hun ervaringen en waar mogelijk vrijstellingen te verlenen. Maar er is een grens. We willen ze meer meegeven dan alleen wat extra vaardigheden.’
Wat is daar dan mis mee?
‘In de jaren tachtig had je bijvoorbeeld voor verpleegkundigen allerlei ‘inservice-opleidingen’. Als ze gingen werken bij pakweg een gehandicapteninstelling, dan kregen ze daar een opleiding tot verpleegkundige in de gehandicaptenzorg. Maar daarmee konden ze niet aan de slag in een algemeen ziekenhuis. Dat is niet handig, want de arbeidsmarkt is grillig en het beperkt de mobiliteit en de kansen van werkenden. Soms gaat er een schokgolf doorheen en dan moeten mensen een andere baan vinden. Destijds had je te veel van het ene soort verplegers en te weinig van het andere. Daarom hebben rond 1990 de veel bredere mbo- en hbo-opleidingen verpleegkunde de smalle inservice-opleidingen vervangen. En dat is zeer succesvol geweest.’
Heeft u vertrouwen in de experimenten?
‘Ik hoop dat de instellingen veel ervaring gaan opdoen met deze pilot. Laten we kijken wat het oplevert. Is de kwaliteit inderdaad wat we ervan verwachten? Zijn de deeltijdopleidingen straks even goed als de voltijdopleidingen?
Wij hebben de plannen alleen beoordeeld aan de hand van de subsidiecriteria die de minister ons heeft gegeven. Accreditatieorganisatie NVAO moet nog kijken naar de kwaliteit van de opleidingen zelf. Daar gaan wij niet over.’
De kwaliteit van aanvragen verschilde sterk, schreef u aan de minister. Waar zat hem dat in?
‘De zorgvuldigheid. Het experiment gaat onder meer over ‘leeruitkomsten’ waarbij het niet uitmaakt hoe snel en via welke weg je tot het diploma komt, zolang je maar het eindniveau haalt. Dan willen wij wel dat opleidingen goed hebben nagedacht over vrijstellingen en de weg naar het diploma, en dat ze hun huidige ervaring ermee goed gebruiken. Sommige opleidingen willen studenten lesgeven die ver weg wonen en andere zetten juist weer in op werkplekleren. Dan moet je wel een voldoende idee hebben hoe je dat gaat vormgeven. Hebben we bijvoorbeeld goed nagedacht over onlinediensten, hebben we dat soort onderwijs al in de vingers, kunnen we het omschrijven? Het is een aantrekkelijk idee om studenten op afstand te scholen en ze niet twee, drie keer per week op en neer te laten reizen. Maar dan moet je het wel goed faciliteren. De een had dat nauwkeuriger omschreven dan de ander.’
Geen enkele universiteit haalde in jullie ogen een voldoende.
‘Drie universiteiten voldeden niet aan de voorwaarden voor subsidie. Ze hebben zichzelf buitenspel gezet. Ik kan niet beoordelen waarom ze dat nou zo hebben gedaan. Bij de andere aanvragen hebben wij goed gekeken of de plannen voldoende waren. We kwamen helaas tot de conclusie dat het resultaat niet voldeed.
Hebben ze er te lichtvaardig over gedacht?
‘Dat is voor mij moeilijk te constateren. Uiteindelijk moesten wij op basis van de criteria vaststellen dat een aantal aanvragers een onvoldoende scoorde, waaronder de universiteiten. Het was ons wel duidelijk dat ze er allemaal met hart en ziel aan hebben gewerkt.’