Meer dan honderd miljoen euro voor tien jaar onderzoek verdeelde het kabinet maandag over zes projecten. ‘Het is de aanvragers zeer gegund, daar wil ik niets op afdingen’, zegt Jongsma. ‘Ik ben enorm onder de indruk. Ze zouden twee keer zoveel geld moeten krijgen.’
Toch zit de feeststemming haar niet lekker. ‘Iemand zei tegen me: de wetenschap krijgt er 113 miljoen euro bij, dat is toch hartstikke mooi? Maar dat is helemaal niet zo, het is geen extra geld. Voor de teams is het fantastisch, maar landelijk krijgt de wetenschap er geen cent bij.’
En bedenk dan eens hoeveel tijd en geld er in de aanvraagprocedure gestoken is, vervolgt ze. ‘Van de 37 aanvragers mochten er een stuk of vijftien hun voorstel nader uitwerken en uiteindelijk kregen er maar zes geld.’
Kun je die 113 miljoen euro dan niet beter rechtstreeks aan de universiteiten geven, vraagt Jongsma zich af. ‘Daarmee bespaar je enorm op alle bijkomende kosten en blijft er voor de wetenschap zelf meer geld over.’
Helpen die subsidies niet om samenwerking af te dwingen?
‘Er is al veel samenwerking tussen universiteiten. Nu dwing je ze juist om keihard te concurreren met hun projectvoorstellen. En om hoeveel geld gaat het nu eigenlijk? Het budget van Harvard University is een factor tien hoger dan dat van een Nederlandse universiteit met evenveel studenten. En dan zitten wij hier enorme onderlinge competitie aan te jagen. De verhoudingen zijn zoek.’
Worden er dankzij zo’n competitie geen betere onderzoeksvoorstellen uitgekozen?
‘Ik word een beetje moe van dat kwaliteitsargument. Of je het geld krijgt, is van details afhankelijk. Aanvragers ontlopen elkaar helemaal niet zoveel, zeker niet na de eerste schifting. Universiteiten weten zelf best welke van hun vakgroepen tot de internationale top behoren: sterker nog, die vakgroepen selecteren ze voor zo’n aanvraag voor de zwaartekrachtsubsidies.’
Maar je moet toch altijd aan iemand uitleggen waarom je zoveel geld nodig hebt voor je onderzoek, ongeacht wie het verdeelt?
‘Stel je voor dat verpleegkundigen in onderlinge competitie hun patiënten moeten ‘acquireren’ en aan het einde van het jaar hun success rate moeten presenteren. Wetenschappers hebben een heldere taak: ze moeten onderzoek doen en onderwijs geven. Waarom moeten ze zoveel tijd besteden aan het verwerven van geld? Dat is niet hun eigenlijke werk. Ik snap best dat je eens subsidie aanvraagt voor iets bijzonders buiten je eigenlijke werkzaamheden, maar nu is het doorgeschoten en moet je beurzen bemachtigen voor je gewone werk.’
Gaat er misschien geld naar onderzoek dat anders geen geld had gekregen?
‘Vaak zien we juist het omgekeerde gebeuren. Dat noemen we het mattheüs-effect: de rijken krijgen nog meer geld. Zulke vakgroepen publiceren veel, krijgen subsidies waarmee ze meer onderzoek kunnen doen, enzovoorts.’
In een open brief schrijft u: als we het geld rechtstreeks aan de universiteiten geven, missen we alleen het persmomentje van de minister.
‘Dat was misschien gechargeerd uitgedrukt, zo’n verdeling van onderzoeksgeld is meer dan een persmomentje. Maar het gaat me om de indruk die er wordt gewekt: dat dit extra geld is voor de wetenschap en dat talent hierdoor meer kansen krijgt. Dat is helemaal niet zo. Voor veel getalenteerde onderzoekers hangt het van het toeval af of ze de rat-race overleven.’
Wat zouden we verliezen als zulke subsidies niet meer worden uitgedeeld?
‘De overheid zou dan sturing verliezen. Het ministerie wil maatschappelijk relevant onderzoek en valorisatie aanmoedigen. Maar de primaire taak van universiteiten is kritisch, ongebonden onderzoek doen dat zich vertaalt in onderwijs. Dat bestaat bijna niet meer.’