‘Grensoverstijgend’ heet de nieuwe verkenning van De Jonge Akademie, een club van vijftig relatief jonge topwetenschappers die aan de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen is verbonden.
De leden blijken nogal uiteenlopende opvattingen te hebben over de ‘kansen en belemmeringen voor interdisciplinair academisch onderwijs’, zoals de ondertitel luidt. Maar over één ding zijn ze het eens: studenten zouden uiteindelijk minstens één discipline goed moeten beheersen.
‘Allemaal juichen we interdisciplinair onderwijs toe’, zegt Lotte Jensen, hoogleraar Nederlandse taal en cultuur aan de Radboud Universiteit Nijmegen en een van de auteurs van de verkenning, ‘maar het moet wel goed gebeuren.’
Vlootschouw
En dat is niet altijd zo. ‘Soms is interdisciplinair onderwijs vooral een vlootschouw aan disciplines’, zegt Jensen, ‘Dan overstijgt het de vakgebieden niet, maar blijft het multidisciplinair.’
De beste remedie om de oppervlakkigheid buiten de deur te houden, is volgens De Jonge Akademie om studenten goed te scholen in ten minste één discipline. ‘Je moet een keer met de voeten in de klei staan voordat je een brug kunt slaan’, zegt Jensen.
Vroeger kozen studenten meestal voor een vak waarin ze gedurende hun studie steeds dieper doordrongen. Een Neerlandicus ging zich bijvoorbeeld specialiseren in taalkunde of middeleeuwse letterkunde. Tegenwoordig kunnen studenten makkelijk voor een brede bachelor kiezen en daarna nog eens voor een brede master. Dan waaieren ze dus twee keer uit. Doe dat niet, waarschuwt De Jonge Akademie.
Samenhang
Kun je dan het best met een brede bachelor beginnen en daarna specialiseren in de master of juist andersom? ‘Daar kan ik geen eenduidig antwoord op geven’, zegt Jensen. ‘Maar we zien een tendens tot verbreding. Onze aanbeveling aan studenten is: houd de balans in de gaten, zorg dat er samenhang in je keuzes zit.’
Dat advies geldt trouwens ook voor docenten die interdisciplinair willen werken. Zij moeten ook zorgen dat ze niet zomaar een reeks verschillende invalshoeken aan hun studenten presenteren. Iemand moet de samenhang van het programma bewaken.
Er is wel een verklaring waarom dat niet vanzelf gaat. ‘Wie goed interdisciplinair onderwijs wil geven’, staat in de verkenning, ‘zal zijn eigen bijdrage moeten kunnen relativeren en beschouwen als een onderdeel van een coherent programma. Dat lijkt logisch, maar in de praktijk houden wij wetenschappers allemaal zo veel van ons eigen vak, dat we het in the end belangrijker en interessanter vinden dan alle andere. Toch is oprechte nieuwsgierigheid naar het andere een basisvoorwaarde voor interdisciplinariteit.’
Belemmeringen
De wetenschappers snappen dus wel dat interdisciplinair onderwijs goed kan zijn. Daarom vragen ze in deze verkenning aan onderwijsbestuurders om het mogelijk te maken. ‘Ze moeten de praktische belemmeringen weghalen’, zegt Jensen. ‘Denk alleen al aan de roosters van de verschillende opleidingen die niet op elkaar aansluiten of de verdeling van de gelden.
Een docent moet daar eigenlijk niet mee belast worden.’
Zal het advies het hoger onderwijs op zijn kop zetten? Nee, maar dat is ook helemaal niet de bedoeling. ‘We hopen dat studenten, docenten en bestuurders hier hun voordeel mee doen en over deze kwesties gaan nadenken. Het is zoeken naar een goede balans. Interdisciplinair onderwijs is heel interessant en sommige vakgebieden, zoals genderstudies en milieuwetenschappen, zijn per definitie grensoverstijgend. Maar disciplinaire kennis mag nooit het onderspit delven.’