Het is een dubbele boodschap van het Centraal Bureau voor de Statistiek: enerzijds gaat het goed met ‘leven lang leren’ in Nederland en behoren we tot de kopgroep, anderzijds lopen we achter op andere landen.
Relatief veel Nederlanders (19 procent) hebben in 2017 iets aan scholing gedaan, van een korte cursus tot een formele opleiding. Dat is meer dan in de meeste andere landen van de Europese Unie. Zweden, Finland en Denemarken steken met kop en schouders boven de andere EU-lidstaten uit, maar Nederland is ‘best of the rest’. Ter vergelijking, in Duitsland gaat het om 8,4 procent.
© HOP. Bron: CBS
Maar er zitten wat haken en ogen aan deze Europese vergelijking. Zo tellen ook de 25-plussers mee die nog aan het studeren zijn. “Denk aan studenten geneeskunde”, zegt Tanja Traag van het CBS. “Of aan studenten die iets langer over hun opleiding doen.”
In andere landen zijn jongeren misschien sneller uit het formele onderwijs verdwenen en dan zie je ze in deze EU-statistiek niet terug. Het zou dus deels schijn kunnen zijn dat Nederland voorop loopt. “Het is moeilijk te duiden”, zegt Traag.
Flipperkast
Ook steken Nederlanders relatief weinig uren in hun cursussen, blijkt uit cijfers over 2016: gemiddeld 62 uur per jaar voor de niet-formele cursussen. Daar horen ook bedrijfstrainingen bij, die soms maar een uur per week kosten. In pakweg Groot-Brittannië ligt het aantal uren op meer dan 90. Slovenië schiet ver boven de rest uit met 142 uur.
Alleen zijn dat instructie-uren, die niets zeggen over de uren die cursisten aan zelfstudie besteden. Zo blijft het een flipperkast van mitsen en maren en definitieverschillen, en is er uiteindelijk nog steeds weinig zicht is op het ‘leven lang leren’ in Europa.
De politiek wil graag dat werknemers zich blijven ontwikkelen naast hun werk. Het idee is dat ze dan langer inzetbaar blijven op de arbeidsmarkt. Het is een van de redenen dat de politiek het publieke deeltijdonderwijs, dat bijna was verdwenen, weer nieuw leven in wilde blazen.