Het is nooit eerder vertoond: universiteits- en hogeschoolbestuurders die gedwongen worden om samen met hun medezeggenschapsraden plannen te bedenken om het onderwijs te verbeteren. Heel anders dan het gebruikelijke eenrichtingsverkeer waarbij bestuurders met een voorstel komen en raden mogen reageren. Verloopt dit proces niet goed (zie kader), dan kan dat de instellingen geld kosten.
Wennen
Het is dus wennen. Voor bestuurders, voor raadsleden. Studentenvakbond ISO publiceerde afgelopen december een inventariserend tussenrapport met de boodschap dat de zaken zeker nog niet vlekkeloos verlopen. Namen van instellingen werden nauwelijks genoemd maar vooral het hbo lijkt moeite te hebben met de nieuwe verhoudingen. Collega-vakbond LSVb bevestigt dat. De raden bij de universiteiten zijn professioneler opgetuigd dan die in het hbo en beter in staat weerwerk te leveren, klinkt het daar.
Maar het is ook wennen voor de instantie die het hele proces moet bewaken, de NVAO. Die werkt met een protocol met drie beoordelingscriteria. Het eerste betreft de inhoud: de instelling moet aantonen dat het plan echt bijdraagt aan een betere kwaliteit van het onderwijs. Het derde gaat over de realiseerbaarheid: is het aannemelijk dat de instelling de plannen ook echt rond krijgt?
Draagvlak
Criterium twee echter gaat wellicht de meeste hoofdbrekens opleveren. Daarin staat dat ‘interne belanghebbenden in voldoende mate’ bij het proces betrokken moeten zijn. En dat er ‘voldoende draagvlak’ voor de uitkomst nodig is. In de nadere uitleg valt te lezen dat hier met name de medezeggenschapsorganen zijn bedoeld.
De colleges van bestuur zijn al gewaarschuwd. NVAO-voorzitter Anne Flierman: ‘Wij hebben hun op het hart gedrukt dat ze niet pas aan het eind van het proces aan de medezeggenschap gaan vragen wat die ervan vindt; het moet echt van begin af aan een interactief proces zijn. De medezeggenschap is belangrijk, en wij weten dat ook de politiek daar erg op let. Onze panelleden komen niet van Mars hè.’
Maar wanneer is er voldoende betrokkenheid? Voldoende draagvlak? Flierman laat zich niet tot een antwoord verleiden: ‘Dat moeten onze panels beoordelen. Daar zoeken we verstandige mensen voor, we trainen ze, en dan hebben we ook nog een groepje eigen NVAO-medewerkers die de panels begeleiden. Want er moet natuurlijk consistentie zitten in de oordelen, je kunt niet bij instelling A beduidend anders opereren dan bij instelling B.’
Handig
Hoe weten we of handige bestuurders niet over de raden heen zijn gewalst om zo tot instemming met de plannen te komen? Want die instemming is vereist. Ofwel van deel- of faculteitsraden, ofwel van de centrale raad. Waar het ene niveau instemmingsrecht heeft, krijgt het andere adviesrecht. Daar beslist de centrale raad over. Flierman: ‘Als het instemmingsrecht is ‘doorgedecentraliseerd’ naar de deel- of faculteitsraden gaan de panels gewoon bij al die deelraden kijken. En met ze praten. Dan hoor je hoe het proces is verlopen.’
Dilemma’s
Toch doemt hier een dilemma op, erkent hij: moeten alle deelraden ingestemd hebben met het eigen specifieke plan voordat de instelling als geheel groen licht krijgt? Dan kan één raadje in een uithoek van een hogeschool of universiteit het hele proces gijzelen. Flierman: ‘Daar moet zo’n panel in wijsheid over adviseren. Het kan zijn dat zij zeggen: daar of daar is de opstelling zo onredelijk dat we over die bezwaren heen stappen.’
Nog een dilemma, eentje waar een politieke dimensie aan kleeft, reden waarom Kamerleden er zelfs al vragen over hebben gesteld. Want het geld van de basisbeurs komt van studenten, maar moeten die dan ook het laatste woord hebben? Het NVAO-protocol heeft het over ‘de medezeggenschap’ en wijst daarbij uitdrukkelijk op twee partijen, docenten en studenten. Bij de Universiteit van Amsterdam zijn de kwaliteitsafspraken door de gezamenlijke vergadering van personeel en studenten goedgekeurd. De studenten waren in meerderheid tegen maar werden overruled. Het UvA-bestuur houdt met recht vol dat aan alle regels is voldaan: het centrale medezeggenschapsorgaan heeft als zodanig ingestemd. Maar is dit conform de geest van de afspraken die de minister met het hoger onderwijs heeft gemaakt?
Flierman: ‘Ik weet dat er discussie is maar daar ga ik me nu niet mee bemoeien. Er zijn wel meer dilemma’s. Wat doe je als deelraden ja zeggen en de centrale raad nee? Of andersom? Ik wacht de adviezen van onze panels af.’
Miljoenen euro's
De belangen rond de kwaliteitsafspraken zijn enorm: afhankelijk van de studentenaantallen kunnen de grootste instellingen er op termijn zelfs tussen de twintig en dertig miljoen euro per jaar bij krijgen. Maar dan moeten universiteiten en hogescholen zich wel aan de afspraken houden. Afspraken die gemaakt zijn door het ministerie van Onderwijs, de hogescholen- en universiteitenkoepels en de landelijke studentenvakbonden ISO en LSVb. Waarin staat dat het geld echt voor de verbetering van het onderwijs moet worden ingezet en dat de medezeggenschap een cruciale rol speelt in dat proces.
De Nederlands-Vlaamse Accreditatie Organisatie (NVAO) gaat in drie fases checken of de spelregels wel zijn gevolgd. De eerste fase loopt nu; eind dit jaar moet duidelijk zijn of elke instelling een goed plan heeft voor de besteding van die middelen. In 2022 wordt gekeken naar de voortgang en dan in 2024 nog een keer naar de realisatie van de plannen.
Fase één is meteen de meest gevoelige, want de universiteit of hogeschool die met een slecht verhaal komt, krijgt een financiële tik. De eerste tranches van het geld, voor 2019 en ’20, ontvangt iedereen nog, maar de tot 2024 steeds oplopende veel hogere bedragen komen in gevaar als de NVAO vindt dat de instelling niet aan de voorwaarden heeft voldaan. Als de minister dat eveneens vindt en ook na een herkansing een jaar later het oordeel nog steeds negatief is, dan is men het geld kwijt: dat wordt verdeeld over de zusterinstellingen. Niemand verwacht dat het ooit zover zal komen maar de druk om met goede plannen te komen is dus groot.