Met hulp van de universiteiten stuurde minister Dijkgraaf begin dit jaar een overzicht naar de Tweede Kamer waaruit bleek dat minstens 263 leerstoelen van Nederlandse universiteiten betaald worden door onder meer de Belastingdienst, lokale overheden, instanties en stichtingen.
Incompleet
Maar na onderzoek van het Financieele Dagblad moest hij erkennen dat die lijst niet compleet was. De universiteiten hebben de overzichten nu gecorrigeerd en aangevuld. Het gaat om lijsten per universiteit van ‘bijzondere’ leerstoelen die externe financiering krijgen.
Deze leerstoelen kunnen publiek bekostigd zijn (maar dan niet door het ministerie van OCW), of ze krijgen financiering van een stichting of bedrijf. De universiteiten hebben ook een gecorrigeerde lijst gepubliceerd met leerstoelen fiscaliteit, waarin je kunt zien of de grote kantoren aan de Amsterdamse Zuidas of de Belastingdienst eraan meebetalen.
In een brief aan minister Dijkgraaf betreurt voorzitter Pieter Duisenberg van universiteitenvereniging UNL de commotie over de eerdere lijsten. Hij wijt de fouten aan misverstanden rondom de termen ‘publieke middelen’ en ‘(in)directe financiering’ en pleit voor scherpere definities.
UT'ers
In de nieuwe lijst staan vijf UT-hoogleraren. Het gaat om de leerstoelen Meteorological and Climatological Disaster Risk Reduction (KNMI), Modellering Waterbeheer en Klimaat (Deltares), Implementatie en Innovatie Waterbeleid (WaterschapVechtstromen), Forensic Biometrics (NFI) en Sports Risks & Safety (NOC-NSF).
Landelijk register
UNL werkt aan een landelijk register met nevenwerkzaamheden van hoogleraren en externe financiering van leerstoelen. Het zou eind 2023 klaar moeten zijn. Minister Dijkgraaf vindt het belangrijk dat de universiteiten zulke informatie over leerstoelen publiek toegankelijk maken. ‘Daarmee kan voorkomen worden dat het vertrouwen in de wetenschap wordt geschaad’, schrijft hij in antwoord op Kamervragen van de VVD.
Rond de zomer praat hij met de rectoren van de universiteiten over de balans ‘tussen bijzondere en gewone hoogleraren, met en zonder een nevenfunctie of externe financier’. Verder laat hij onderzoeken of de Nederlandse Gedragscode Wetenschappelijke Integriteit in dit opzicht nog aan de eisen voldoet.